Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:198
Zaaknummer
18-560/DB/LI
Inhoudsindicatie
Het enkele feit dat de gewraakte uitlating van klager niet in het proces-verbaal is vermeld, kan niet strekken tot het bewijs dat die uitlating niet is gedaan, nu een proces-verbaal geen woordelijk transcript van een zitting is. Nu niet is gebleken dat klager de gewraakte uitlating niet heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat in de namens verweerder ter zitting van 27 november 2016 voorgedragen pleitnota een onwaarheid was vermeld. Ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 december 2018
in de zaak 18-560/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 5 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 juli 2018 met kenmerk K17-144 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 25 juli 2018, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 27 november 2017 heeft in een tuchtrechtelijke procedure tussen klager en verweerder een mondelinge behandeling bij de raad van discipline plaatsgevonden. Verweerder werd tijdens deze zitting bijgestaan door X, een juridisch medewerkster van het kantoor van verweerder.
2.2 Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2017 heeft X onder meer het volgende naar voren gebracht:
“[Klager] gaf bij de laatste zitting van het Hof van Discipline al aan, en ik citeer: “als ik klaag dan heeft u dat maar te behandelen” en bij een eerdere gelegenheid ten overstaan van het Hof gaf hij aan dat hij door zou gaan totdat hij [verweerder] kapot gemaakt had.”
2.3 Klager heeft tijdens de zitting op 27 november 2017 niet gereageerd op deze uitlating.
2.4 Van de zitting bij het Hof van Discipline d.d. 10 oktober 2016 is proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal is niet vermeld dat klager ter zitting heeft gezegd dat hij verweerder kapot zou maken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
onnodig grievende uitlatingen heeft gebruikt c.q. heeft doen gebruiken.
3.2 Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:
Een juridisch medewerkster van het kantoor van verweerder, die verweerder vertegenwoordigde ter zitting van de Raad van Discipline te ’s-Hertogenbosch van 27 november 2017, heeft gezegd dat klager ter zitting van het Hof van Discipline zou hebben gezegd dat hij door zou gaan totdat hij verweerder kapot gemaakt had, terwijl voor die beschuldiging geen enkel bewijs voorhanden is. Klager heeft dit niet gezegd.
4 VERWEER
4.1 X is weliswaar juridisch medewerker op het kantoor van verweerder maar zij heeft verweerder op persoonlijke titel als gemachtigde bijgestaan.
4.2 Klager dient zijn klachten tijdig en gelijktijdig aan te brengen. Dat heeft klager niet gedaan. Na de zitting bij de raad heeft klager reeds andere klachten tegen verweerder ingediend, maar de onderhavige klacht nog niet. De klacht dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.3 Als de klacht al ontvankelijk is, dan heeft te gelden dat klager de in het onder 2.2. weergegeven citaat genoemde opmerking wel degelijk heeft gemaakt. Dit weet verweerder zich te herinneren. Dat de opmerking van klager niet in het proces-verbaal van de zitting is opgenomen, maakt niet dat de opmerking niet is gemaakt, omdat een proces-verbaal slechts een zakelijke weergave is van hetgeen tijdens de zitting is gezegd en voorgevallen. De klacht is derhalve ongegrond.
5 BEOORDELING
5.1 De raad oordeelt dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Dat klager na de zitting bij de raad reeds andere klachten had ingediend, maakt dit niet anders. Voor zover verweerder met de stelling, dat X weliswaar juridisch medewerker is op het kantoor van verweerder maar dat zij verweerder op persoonlijke titel als gemachtigde heeft bijgestaan, beoogt te betogen dat het advocatentuchtrecht niet van toepassing zou zijn, miskent verweerder daarmee dat het verweer ter zitting van de raad van discipline op 27 november 2017 door X namens hem is gevoerd, zodat verweerder voor de inhoud daarvan ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. Het kan niet zo zijn dat een advocaat, door zich ter zitting van de tuchtrechter door een gemachtigde, niet zijnde advocaat, te laten bijstaan zich via deze nodeloos gerievend jegens zijn wederpartij in een tuchtrechtprocedure zou kunnen en mogen uitlaten. Dit geldt des te meer waar verweerder ter zitting van de raad van discipline aanwezig was en de uitlating van zijn gemachtigde niet heeft ingetrokken noch genuanceerd. De raad zal de klacht ontvankelijk verklaren.
5.2 Verweerder heeft de stelling van klager, dat de namens verweerder voorgedragen pleitnota d.d. 27 november 2017 een onjuistheid bevat, omdat klager ter zitting van het hof d.d. 10 oktober 2016 niet heeft gezegd dat hij door zou gaan totdat hij verweerder kapot had gemaakt, uitdrukkelijk betwist. Verweerder zegt zich deze uitlating van klager nog goed te herinneren. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht een afschrift van het proces-verbaal van de zitting d.d. 10 oktober 2016 overgelegd. De raad overweegt dat het enkele feit dat de gewraakte uitlating van klager niet in het proces-verbaal is vermeld, niet kan strekken tot het bewijs dat die uitlating niet is gedaan, nu een proces-verbaal geen woordelijk transcript van een zitting is. Nu niet is gebleken dat klager de gewraakte uitlating niet heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat in de namens verweerder ter zitting van 27 november 2016 voorgedragen pleitnota een onwaarheid was vermeld. Omdat de feitelijke grondslag van de klacht ontbreekt, zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2018.
Griffier Voorzitter