Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:214
Zaaknummer
180176D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder handelt in het kader van de opleiding en begeleiding van zijn stagiaire niet in andere hoedanigheid dan die van advocaat. Kostencomponent in schikkingsbedrag is door stagiaire op advies van verweerder ten onrechte niet aan de Raad voor Rechtsbijstand gemeld, verweerder had bij stagiaire moeten doorvragen over de door de stagiaire aan de cliënt gedane cadeausuggestie (in de vorm van studieboeken). Bekrachtiging beslissing raad: dekenbezwaar gegrond met waarschuwing.
Uitspraak
BESLISSING
van 7 december 2018
in de zaak 180176D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 juni 2018, onder nummer 18-055, aan partijen toegezonden op 11 juni 2018, waarbij het dekenbezwaar gegrond is verklaard, verweerder de maatregel van waarschuwing is opgelegd en verweerder is veroordeeld in de proceskosten.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:128.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 juli 2018 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken;
- de brief met bijlagen van verweerder van 24 september 2018.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018, waar verweerder en mr. [K.] als diens gemachtigde alsmede de deken zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder heeft nagelaten zijn stagiair aan te raden of op te leggen om bij het declareren van de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand te melden dat sprake was van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij;
b) verweerder de stagiair niet heeft weerhouden van diens poging om een extra vergoeding te ontvangen van de cliënte, in de vorm van literatuur.
Toelichting
3.2 Ad a) De stagiair heeft met verweerder overlegd alvorens de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand te declareren. Na dit overleg heeft de stagiair de toevoeging gedeclareerd en daarbij ten onrechte aangegeven dat er geen recht bestond op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Verweerder had anders moeten adviseren. Uit het schikkingsbedrag van € 6.349,22 blijkt namelijk dat er bewust is geschikt boven de hoofdsom van € 5.310,-. Uit de correspondentie tussen de stagiair en de wederpartij voorafgaand aan de schikking blijkt ook dat het surplus door partijen is gezien als een vergoeding voor juridische kosten en rente. Uit (het transcript van) het telefoongesprek dat de stagiair met de partner van de cliënte heeft gevoerd, volgt dat de stagiair precies wist hoe het werkte: als we het zo doen, dan worden we er allebei beter van. De stagiair heeft hiermee bewust de regels van de Raad voor Rechtsbijstand omzeild en daarmee het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand benadeeld.
3.3 Ad b) De advocaat mag in toevoegingszaken geen andere beloningen aannemen dan de vergoeding van de toevoeging zelf (Gedragsregel 24 lid 2 oud; nu Regel 18 lid 2). Verweerder had de stagiair dan ook moeten weerhouden van de door hem gedane cadeausuggestie respectievelijk de stagiair anders moeten adviseren dan hij thans heeft gedaan. Ervan uitgaande dat verweerder als patroon de correspondentie van zijn toen nog eerstejaars stagiair controleert, had hij de stagiair ervan moeten weerhouden om een extra vergoeding te vragen aan de cliënte in de vorm van kostbare boeken.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder is sinds 26 februari 2016 opgetreden als patroon van mr. C. (hierna: de stagiair), die op die datum als advocaat is beëdigd. De stagiair was als stagiair-ondernemer werkzaam op het kantoor van verweerder.
4.2 Vanaf eind 2016 tot begin 2017 heeft de stagiair een cliënte bijgestaan op basis van een toevoeging. De zaak betrof de incasso van een vordering van de cliënte op haar werkgever van € 5.310,- vanwege door haar gemaakte studiekosten.
4.3 Bij brief van 22 november 2016 heeft de stagiair de wederpartij aangeschreven en de hoofdsom met daarbij buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente gevorderd, voor een totaalbedrag van € 6.099,22.
4.4 Omdat betaling door de wederpartij uitbleef, heeft de stagiair de wederpartij gedagvaard en betaling gevorderd van in totaal € 8.923,70. In de dagvaarding is de vergoeding van de studiekosten aangemerkt als een looncomponent en is aanspraak gemaakt op de 'wettelijke verhoging' wegens vertraagde betaling zoals bepaald in artikel 7:625 BW. Daarnaast is een bedrag aan wettelijke rente en incassokosten gevorderd.
4.5 Kort voordat de stagiair de zaak bij de kantonrechter heeft aangebracht, hebben zijn cliënte en haar werkgever de zaak geschikt voor een bedrag van € 6.349,22. In de e-mailwisseling over de te treffen schikking heeft de stagiair onder meer in een e-mail van 10 januari 2017 aan de wederpartij geschreven:
"Het in dat voorstel genoemde bedrag van € 6.349,22 betreft een willekeurig bedrag, waarvan acceptatie een vrije keuze is. Niettemin heb ik dat bedrag enigszins gerelateerd aan:
- de hoofdsom €5.310,-
- de aangezegde incassokosten €775,-
- de salarissen in rolzaken kanton (waarbij 1 punt = €250,)
- de rente, nader te bepalen, tot de datum van dagvaarding begroot op €23,07 (in totaal €6.358,07 uitgaande van slechts 1 punt voor de dagvaarding)"
4.6 Medio januari 2017 hebben partijen een schikkingsovereenkomst ondertekend. Daarin is, kort samengevat, bepaald dat de wederpartij een bedrag van in totaal € 6.349,22 zal betalen ter vergoeding van de studiekosten van de cliënte en ter beslechting van het geschil. De stagiair heeft het volledige schikkingsbedrag van € 6.349,22, na ontvangst op de derdengeldrekening van het kantoor, aan de cliënte doorbetaald.
4.7 Op 19 januari 2017 heeft de stagiair de toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. Daaraan voorafgaand heeft de stagiair met verweerder hierover overleg gevoerd en naar aanleiding daarvan heeft hij op het formulier van de Raad voor Rechtsbijstand ingevuld dat er geen recht bestond op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door de wederpartij of door derden. Tijdens dat overleg tussen verweerder en de stagiair is ook de vraag aan de orde geweest of de stagiair de cliënte een cadeautip zou mogen geven.
4.8 Diezelfde dag heeft de stagiair zijn cliënte per e-mail het volgende bericht:
“Hoi [cliënte],
Zoals we telefonisch bespraken, heb je erg gunstig geschikt (ongeveer €900,- meer dan verwacht). Daarom ben ik zo vrij om je enkele kadotips mee te geven. Het zijn allemaal arbeidsrecht gerelateerde boeken, die ik erg graag in mijn praktijk zou gebruiken.
- WWZ in modellen 2015
- Boom Basics - Arbeidsrecht 2016
- Boom Basics - Socialezekerheidsrecht 2016
- Boom Basics - Ontslagrecht 2016
- Boom Basics - Naamloze en besloten vennootschappen 2015
- Tekst & Commentaar Arbeidsrecht 2016
Met al deze boeken zou je mij (en volgende klanten) heel erg blij maken.”
4.14 De cliënte heeft van deze gang van zaken melding gemaakt bij de deken. Bij brief van 29 januari 2018 heeft de deken zijn dekenbezwaar jegens verweerder en de stagiair aan de raad gezonden. Het dekenbezwaar jegens de stagiair houdt in, dat:
- de stagiair willens en wetens een toevoeging heeft gedeclareerd zonder daarbij aan te geven dat er een bedrag aan juridische kosten door de wederpartij is vergoed, terwijl dat in de praktijk wel zo is gegaan;
- de stagiair bij de cliënte aanspraak heeft gemaakt op een deel van de opbrengst van de zaak in de vorm van een aantal boeken voor de praktijk terwijl verweerder werkzaamheden verrichtte op basis van een toevoeging en geen andere beloningen mocht ontvangen dan de vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand.
4.15 Bij beslissing van 11 juni 2018 heeft de raad het dekenbezwaar jegens de stagiair gegrond geoordeeld en de stagiair een berisping opgelegd.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft tegen de beslissing van de raad zes grieven geformuleerd. Alvorens deze te bespreken, dient te worden vastgesteld aan welke norm het handelen van verweerder is onderworpen. Namens verweerder is betoogd dat dit een meer terughoudende norm zou zijn dan de norm vervat in artikel 46 Advocatenwet, te weten of er sprake is van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, omdat hij niet in zijn hoedanigheid van advocaat maar als patroon handelde. Naar het oordeel van het hof is deze opvatting van verweerder in zijn algemeenheid onjuist. De stagiair vroeg het advies van verweerder als zijn patroon over de wijze waarop hij de aanvraag voor vergoeding van de rechtsbijstand diende in te vullen en over de vraag of hij zijn cliënte een cadeautip mocht geven. Verweerder adviseerde zijn stagiair dan ook over concrete in een zaak te nemen beslissingen met voorzienbare gevolgen voor derde partijen, namelijk de Raad voor Rechtsbijstand en de cliënte. In dat geval geldt voor hem onverkort de betamelijkheidsnorm die ook voor de stagiair geldt en is er, anders dan namens verweerder betoogd, geen sprake van een meer terughoudende norm om zijn optreden aan te toetsen.
5.2 De bepalingen in de Voda waarin het optreden van de patroon nader is gereglementeerd (par. 3.13 Voda) vormen evenmin aanleiding om bij de beoordeling van het handelen of nalaten van de patroon een andere, meer terughoudende norm toe te passen dan voor de advocaat in het algemeen geldt; de regels die voor patroons gelden vullen de overige in de Voda en elders geregelde normen voor advocaten aan, en doen er niet aan af.
5.3 Het hof zal de grieven van verweerder per klachtonderdeel behandelen.
Klachtonderdeel 1
5.4 Dit klachtonderdeel ziet op het onjuist informeren van de Raad voor Rechtsbijstand. Ter zitting is gebleken dat verweerder tijdens het overleg met zijn stagiair bekend was met diens e-mail van 10 januari 2018 over de samenstelling van het schikkingsbedrag en met onder meer een verwijzing naar buitengerechtelijke kosten. Aangezien op basis van die informatie een schikking tot stand is gekomen, had verweerder zijn stagiair dienen te adviseren dat hij in dat geval verplicht was om aan de Raad voor Rechtsbijstand mededeling te doen dat de kosten van rechtsbijstand op een derde verhaald konden worden.
5.5 Verweerder heeft aangevoerd dat de stagiair enkel als onderhandelingstactiek refereerde aan de kosten van rechtsbijstand, om op die manier de hoogte van het bedrag te kunnen beargumenteren en dat er feitelijk geen afspraak bestond dat de wederpartij de kosten van rechtsbijstand zou voldoen. Het hof acht echter doorslaggevend dat de wederpartij over de streep werd getrokken na de mededeling van de stagiair dat een deel van het schikkingsbedrag diende om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden en haar aldus is voorgespiegeld dat dit deel daarvoor was bestemd.
Klachtonderdeel 2
5.6 Het tweede klachtonderdeel komt er op neer dat verweerder er onvoldoende op heeft toegezien dat de stagiair bij de communicatie met zijn cliënte over het geven van een cadeau vanwege zijn bewezen diensten de grenzen daarvan in het oog heeft gehouden. Voorop staat, dat het de advocaat niet is toegestaan om behalve de vergoeding die hij van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt voor zijn werkzaamheden nog een andere beloning te bedingen of te ontvangen. Die norm staat er niet steeds aan in de weg dat een advocaat - ongevraagd - een klein geschenk (niet bestaande uit een geldbedrag) ontvangt waarmee de cliënt zijn waardering laat blijken voor de inspanningen die voor hem zijn verricht, mits de advocaat bewaakt dat de gift van slechts geringe financiële waarde is, zoals bij voorbeeld een bos bloemen of een fles wijn.
5.7 Uit de e-mail van 19 januari 2017 blijkt dat de stagiair zich die grenzen niet bewust was. Alhoewel verweerder die e-mail niet op voorhand kende, had hij er op bedacht moeten zijn dat er in de correspondentie van zijn stagiair met de cliënte een risico school, aangezien het vragen om een extra beloning niet is toegestaan en de stagiair desondanks aan de cliënte een suggestie voor een cadeau wilde doen. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om de norm op voorhand op niet mis te verstane wijze aan de stagiair over te brengen en zo nodig te bewaken dat de correspondentie tussen de stagiair en de cliënte niet tot bedoelde of onbedoelde overschrijding van die norm zou kunnen leiden. Verweerder heeft dit nagelaten.
5.8 De conclusie is dat het hof de klachtonderdelen gegrond acht en dat de grieven in zoverre falen.
5.9 Het hof oordeelt dat verweerder is tekortgeschoten in zijn advisering van en toezicht op de stagiair, waardoor hij niet heeft voorkomen dat de stagiair tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ondanks het feit dat de stagiair over zijn voorgenomen handelen het advies van verweerder had gezocht. Daardoor heeft verweerder gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof acht de opgelegde maatregel van een enkele waarschuwing passend en verwerpt daarmee ook de grief die is gericht tegen de maatregel. Voor het overige behoeven de grieven geen bespreking omdat wat hierin is aangevoerd niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.10 Omdat het hof een maatregel handhaaft, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 750 kosten van de Staat.
5.11 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en zaaknummer 180176D.
5.12 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en zaaknummer 180176D.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2018, onder nummer 18-055;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van
€ 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van
€ 750 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R. Verkijk, H. van Loo, C.A.M.J. Raymakers en B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 december 2018.