Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:4
Zaaknummer
18-754/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft de zaak van klager onvoldoende voortvarend behandeld. Tijdens de eerste twee besprekingen op 7 november en 5 december 2017 heeft verweerster toegezegd de zaak zo spoedig mogelijk op zitting te zullen brengen, maar die toezegging is zij niet nagekomen. Op 12 januari 2018 had verweerster nog altijd geen contact met de advocaat van de wederpartij van klager gelegd, ondanks haar toezeggingen om dat uiterlijk op die datum wel te doen. Klachtonderdeel 1 en 2 gegrond. Verweerster wist ten tijde van de intake nog niet dat zij het kantoor waar zij werkzaam was zou gaan verlaten, waardoor niet verwijtbaar is dat klaagster tijdens de intake hier nog geen melding van heeft gemaakt. Klachtonderdeel 3 ongegrond. Waarschuwing
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 14 januari 2019
in de zaak 18-754/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 6 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 september 2018 met kenmerk K18-033 , door de raad ontvangen op 24 september 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft verweerster ingeschakeld om hem bij te staan in een procedure met betrekking tot omgang met de minderjarige kinderen van klager. Die omgang verliep niet tot zeer moeizaam en klager wenste daar op korte termijn verandering in te brengen. Verweerster en klager hebben elkaar op 7 november en 5 december 2017 gesproken. Op 14 december 2017 heeft verweerster haar plan van aanpak aan klager gezonden en daarin onder andere opgenomen dat zij de rechtbank zou berichten dat de zaak op een zo kort mogelijke termijn weer op zitting moest worden gebracht. Voorafgaand aan het weer op zitting brengen van de zaak zou verweerster nog contact zoeken met de advocaat van de wederpartij van klager.
2.2 Op 21 december 2017 mailt klager aan verweerster dat hij heel benieuwd is hoe het gesprek met de advocaat van zijn wederpartij is verlopen en wat de volgende stap zal zijn. Op 22 december 2017 mailt klager aan verweerster dat hij het jammer vindt dat het haar niet is gelukt contact met hem op te nemen of te reageren op zijn mail van de dag ervoor. Klager vraagt om een reactie. Klager ontvangt vervolgens op 22 december een automatisch antwoord van verweerster waarin zij hem fijne feestdagen wenst en waarin zij aangeeft dat zij op 27 december weer op kantoor zal zijn.
2.3 Op 28 december 2017 reageert verweerster op de e-mail van klager. Verweerster verwijst naar telefonisch contact met klager en geeft aan dat de eerste stap zal zijn dat er contact moet worden gezocht met de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens verweerster is het gewenst om eerst contact met de advocaat op te nemen alvorens de rechtbank wordt benaderd. Verweerster geeft in die e-mail aan dat zij, indien zij eind volgende week nog geen contact heeft kunnen opnemen met de advocaat van de wederpartij van klager, dan de rechtbank alsnog zal verzoeken om op korte termijn een zitting in te plannen.
2.4 Klager stuurt op 8 januari 2018 een e-mail aan verweerster waarin hij haar vraagt of het inmiddels is gelukt om contact te leggen met de advocaat van zijn wederpartij. Klager stelt daarin voor dat verweerster de advocaat van zijn wederpartij wellicht op 12 januari 2018 zou kunnen benaderen en verzoekt verweerster hem daarover te informeren. Op 9 januari 2018 stuurt verweerster een e-mail aan klager waarin zij haar vertrek bij haar kantoor per 1 februari 2018 aankondigt. Vervolgens wordt op woensdag 10 januari 2018 door verweerster per e-mail aangegeven dat zij conform het verzoek van klager op vrijdag 12 januari de advocaat van de wederpartij van klager zal benaderen. Op 12 januari 2018 stuurt verweerster vervolgens een e-mail aan klager dat zij op cursus is en derhalve niet op kantoor aanwezig. Klager is ontevreden over het gebrek aan voortgang in het dossier en heeft zich op 6 maart 2018 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. niet voortvarend aan de zaak heeft gewerkt;
2. toezeggingen heeft gedaan die zij niet is nagekomen;
3. bij het aannemen van de zaak ten onrechte heeft nagelaten mee te delen dat zij het kantoor ging verlaten.
4 VERWEER
4.1 Verweerster ontkent dat zij niet voortvarend heeft gehandeld. Verweerster heeft op 7 november 2017 een eerste gesprek gevoerd en op 5 december 2017 een tweede gesprek. Daarna heeft verweerster het dossier bestudeerd en contact met de wederpartij proberen op te nemen. Op 14 december 2017 zijn de gemaakte afspraken aan klager bevestigd. Verweerster heeft verzocht contact met de advocaat van de wederpartij van klager op te nemen, maar deze belde haar uiteindelijk pas terug op 17 januari 2018 en op dat moment had klager de opdracht al ingetrokken.
4.2 Verweerster stelt daarnaast dat zij geen onhaalbare toezeggingen heeft gedaan. De ontstane vertraging was niet aan haar te wijten, maar was te wijten aan het feit dat de advocaat van de wederpartij niet reageerde. Bovendien was het extra moeilijk om contact te krijgen, gelet op de feestdagen. Verweerster was tijdens de Kerstdagen en van 29 december tot met 4 januari afwezig. Verweerster was vaker afwezig dan zij vooraf had ingeschat, omdat zij, nadat zij ontslag had genomen, van haar werkgever haar vakantiedagen moest opmaken. Op 5 januari 2018 heeft verweerster geprobeerd de wederpartij te bereiken, maar die was toen niet bereikbaar. Op haar voorstel om op 12 januari 2018 de advocaat van de wederpartij schriftelijk te benaderen, heeft zij van klager geen reactie gehad, zodat zij daar nog geen gevolg aan had gegeven.
4.3 Verweerster stelt tenslotte dat zij klager bij de intake nog niet kon aangeven dat zij het kantoor waar zij werkzaam was zou gaan verlaten, omdat dat op dat moment nog niet bekend was. Verweerster heeft namelijk pas op 18 december 2017 ontslag genomen en had verweerder dus niet eerder kunnen informeren.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Klager verwijt verweerster dat zij niet voortvarend aan de zaak heeft gewerkt. Verweerster ontkent dit en geeft aan dat de ontstane vertraging niet aan haar is te wijten. Uit de door partijen overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat klager zich tot verweerster heeft gewend omdat hij op korte termijn de zaak op zitting wilde brengen. De omgang met zijn kinderen verliep niet tot zeer moeizaam en klager wilde zich daar niet bij neerleggen. In de eerste bespreking van 7 november 2017 en tijdens de tweede bespreking van 5 december 2017 is dit doel van klager duidelijk aan de orde gekomen. Op 14 december 2017 stuurt verweerster zelf een verslag aan klager waarin zij aangeeft dat zij de zaak zo snel mogelijk op zitting zou proberen te brengen. Klager mocht er, gelet op die toezegging, op vertrouwen dat de zaak snel zou worden opgepakt.
5.2 Verweerster schrijft op 28 december 2017 dat zij eerst contact zal gaan zoeken met de advocaat van de wederpartij, nog voordat zij de rechtbank gaat berichten. Dat is anders dan het plan van aanpak in het verslag van 14 december 2017. Vervolgens lukt het verweerster maar niet om contact met de advocaat van de wederpartij van klager te krijgen en is zij ook nog enkele dagen wegens vakantie en een dag wegens cursus afwezig. Verweerster heeft daardoor de zaak niet met voldoende voortvarendheid opgepakt. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt bovendien dat klager steeds weer zelf aan de bel moest trekken en achter verweerster aan moest gaan. Gelet op de spoedeisendheid van de zaak van klager, had verweerster voortvarender te werk moeten gaan. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.3 Klager verwijt verweerster dat zij toezeggingen heeft gedaan die zij niet kon nakomen. Verweerster ontkent dat daar sprake van is. Verweerster stelt dat zij niet heeft toegezegd dat zij op 12 januari 2018 contact met de advocaat van de wederpartij van klager zou opnemen, maar geeft aan dat zij heeft voorgesteld om op die datum schriftelijk contact te zoeken en dat klager niet op dat voorstel heeft gereageerd. De raad is, gelet op de inhoud van de betreffende e-mail, die zich in het dossier bevindt, van oordeel dat verweerster wel degelijk een toezegging heeft gedaan die zij niet is nagekomen. Verweerster heeft bovendien in het verslag van 14 december 2017 nadrukkelijk toegezegd dat zij de zaak zo snel mogelijk op zitting zou brengen en ook die toezegging is zij niet nagekomen. Het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 3
5.4 Klager verwijt verweerster dat zij hem bij de intake niet heeft aangegeven dat zij het kantoor zou gaan verlaten. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij pas op 18 december 2017 ontslag heeft genomen en dus bij de intake nog helemaal niet wist dat zij het kantoor zou gaan verlaten. In die omstandigheden kan niet van verweerster worden verwacht dat zij haar vertrek eerder had kenbaar gemaakt. Het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdeel 1 en 2 zijn gegrond. Verweerster had klager toegezegd de zaak voortvarend te zullen behandelen en is die toezegging niet nagekomen. Verweerster heeft te lang gewacht en daardoor heeft de procedure die klager opgestart wilde hebben onnodige vertraging opgelopen. Gelet op de bijzondere omstandigheden aan de zijde van verweerster en het door verweerster tijdens de mondelinge behandeling getoonde inzicht, is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,00 reiskosten van klager,
b) € 750,00 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,00 kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerster moet het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 en 2 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van €50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5 ;
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
Griffier Voorzitter