Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:6

Zaaknummer

18-676/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft mr. H. in overleg met klager ingeschakeld voor collegiale ondersteuning, zonder vast te leggen dat er kosten aan die inschakeling verbonden zouden zijn. Verweerster had er niet van uit mogen gaan dat klager dat wel zou begrijpen. Door de gemaakte afspraken niet schriftelijk te bevestigen heeft verweerster in strijd met gedragsregel 8 (oud) gehandeld. Dat verweerster een incasso kort geding tegen klager aanhangig heeft gemaakt was een ongelukkige keuze, maar is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht deels gegrond. Waarschuwing

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 14 januari 2019

in de zaak 18-676/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 3 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 22 augustus 2018 met kenmerk K17-125 , door de raad ontvangen op 22 augustus 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Verweerster heeft klager bijgestaan in een juridisch geschil met zijn werkgever. In juli 2017 heeft klager verweerster verzocht zijn belangen te behartigen. Tijdens een bespreking op 19 september 2017 heeft verweerster klager voorgesteld om collegiale ondersteuning te vragen van mr. H. Klager heeft daarmee ingestemd. Tijdens de bespreking van 19 september 2017 was mr. H. aanwezig en hij heeft daar ook actief deelgenomen en klager geadviseerd.

 

2.2      Verweerster heeft op 5 oktober 2017 een einddeclaratie aan klager toegezonden, waarbij niet alleen haar eigen werkzaamheden, maar ook de werkzaamheden van mr. H. bij klager in rekening werden gebracht. Klager was het daar niet mee eens en heeft bezwaar tegen de declaratie gemaakt.

 

2.3      Verweerster heeft klager op 19 oktober 2017 in gebreke gesteld en daarbij tevens de wettelijke rente aangezegd. Klager heeft volhard in zijn betwisting van de declaratie van klaagster en betwist dat met hem is besproken dat de kosten van mr. H. aan hem zouden worden doorberekend. Op 21 oktober 2017 heeft verweerster een kort geding dagvaarding aan klager laten betekenen. De gemachtigde van klager heeft verweerster op 23 oktober 2017 aangeschreven en gewezen op overtreding van diverse gedragsregels. Op 22 november 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland vonnis in kort geding gewezen en de vordering van verweerster afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.

 

2.4      Bij brief d.d. 3 november 2017 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    kosten voor een door haar ingeschakelde advocaat heeft doorberekend, terwijl klager daarvoor geen toestemming had gegeven;

2.    niet heeft gezocht naar een oplossing, maar klager heeft gedagvaard toen deze de nota betwistte en onbetaald liet.

 

 

4          VERWEER

 

4.1      Verweerster is van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster stelt dat zij met klager heeft besproken dat mr. H. zou worden ingeschakeld en dat voor klager wel duidelijk was dat hij de kosten van mr. H. ook zou moeten betalen. Verweerster erkent dat zij dit niet schriftelijk heeft bevestigd, maar volgens verweerster kan het wel worden afgeleid uit de gesprekken die zijn gevoerd en uit het dossier. Volgens verweerster is in overleg besloten om mr. H. bij de zaak te betrekken en was voor zowel verweerster, als mr. H. als voor klager duidelijk dat er kosten gemoeid zouden zijn met de inzet van mr. H.

 

4.2      Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel stelt verweerster zich op het standpunt dat klager had aangegeven dat het voor hem een principekwestie was en dat hij de nota voor de kosten van mr. H. niet wilde betalen. Volgens verweerster viel er daarna dus niet meer te praten en daarom heeft verweerster er voor gekozen om rechtsmaatregelen te nemen. Verweerster heeft daarbij gekozen voor een kort geding omdat de verrichte werkzaamheden op zich niet werden betwist.

 

 

5          BEOORDELING

 

Ad klachtonderdeel 1

 

5.1      Klager verwijt verweerster dat zij kosten voor een door haar ingeschakelde advocaat heeft doorberekend, zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven. Verweerster stelt dat klager wel toestemming heeft gegeven voor het inschakelen van mr. H. en dat hem ook duidelijk was dat daar kosten aan zouden zijn verbonden.

 

5.2      Gedragsregel 8 (oud) bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

 

5.3      Door mr. H. in te schakelen, maar zijn inschakeling en de daaraan verbonden kosten niet schriftelijk aan klager te bevestigen, heeft verweerster in strijd met deze gedragsregel gehandeld. Verweerster had klager moeten wijzen op de kosten die gemoeid zouden zijn met het inschakelen van mr. H. Door dat niet schriftelijk te bevestigen, heeft verweerster een situatie laten ontstaan waar een misverstand kon bestaan over de kosten van de inschakeling van mr. H. Verweerster had dit misverstand eenvoudig kunnen voorkomen door één en ander schriftelijk te bevestigen. Verweerster mocht er niet van uitgaan dat klager wel zou begrijpen dat er aan de inschakeling van mr. H. kosten verbonden zouden zijn die hij zou moeten voldoen. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.

 

Ad klachtonderdeel 2

 

5.4      Klager verwijt verweerster dat zij een kort geding procedure jegens hem aanhangig heeft gemaakt en niet heeft gezocht naar een minnelijke oplossing. Verweerster heeft aangegeven dat de kwestie voor klager een principezaak was, zodat voor haar geen mogelijkheden voor overleg meer overbleven. De Raad is van oordeel dat het opstarten van een kort geding procedure een ongelukkige keuze van verweerster is geweest, maar dat betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De gedragsregel waarnaar door klager wordt verwezen ziet op de verhouding tot de wederpartij en niet op de verhouding met de eigen cliënt. Het stond verweerster, als schuldeiser van klager, vrij om de rechtsmaatregelen te nemen die zij noodzakelijk achtte. Klager had immers duidelijk aangegeven de declaratie te betwisten en deze niet te willen voldoen. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

 

 

6          MAATREGEL

 

6.1      Door de afspraken met betrekking tot de inschakeling van mr. H. niet schriftelijk te bevestigen heeft verweerster in strijd met gedragsregel 8 (oud) gehandeld. De Raad acht, gelet op de omstandigheden van het geval, een waarschuwing passend en geboden.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1      Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

 

-             verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

 

-             legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

 

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2018.

 

Griffier                                                                 Voorzitter