Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:7
Zaaknummer
18-678/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Verweerster heeft door in haar processtukken onderscheid te maken tussen persoonlijke spullen en inboedelgoederen voldoende onderscheid aangebracht. Door verweerster zijn geen feiten geponeerd waarvan zij de onwaarheid kende of had moeten kennen. Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
Van 14 januari 2019
in de zaak 18-678/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 11 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 augustus 2018 met kenmerk K18-008 , door de raad ontvangen op 22 augustus 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 november 2018 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde mr. V., verweerster en haar kantoorgenote mevrouw mr. H. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen;
- de nagekomen brief van verweerster van 2 november 2018, met bijlagen;
- de nagekomen brief van de gemachtigde van klager van 5 november 2018, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster trad op als advocaat van de wederpartij van klager in een echtscheidingsprocedure. Op 6 maart 2017 vraagt verweerster namens haar cliënte om afgifte van een dertigtal specifiek aangeduide goederen, die zij samen met haar vriendin wil ophalen in de echtelijke woning. Verweerster noemt vier data waarop dat mogelijk is.
2.2 Op 7 maart 2017 verwijst de gemachtigde van klager naar correspondentie van 5 januari 2017 waarin al met de vorige advocaat over de inboedel is gecorrespondeerd. De gemachtigde van klager is van mening dat de cliënte van verweerster daar eerst op moet reageren.
2.3 In een e-mail van 9 maart 2018 stemt verweerster er namens haar cliënte mee in dat de negen goederen genoemd in de correspondentie van 5 januari 2017 voorlopig nog niet worden overgedragen en dat de overige goederen door haar cliënte en haar vriendin zullen worden opgehaald in de echtelijke woning op een nader te bepalen datum.
2.4 Op 10 maart 2017 laat de gemachtigde van klager aan verweerster weten dat de door haar vermelde goederen kunnen worden afgehaald, met uitzondering van de medicijnen, want die zijn er niet meer.
2.5 Op 13 maart 2017 erkent verweerster dat haar bekend is dat de medicijnen niet kunnen worden opgehaald. Verweerster geeft nogmaals aan dat haar cliënte zelf de spullen wil ophalen en doet een tegenvoorstel voor een datum. Diezelfde dag laat de gemachtigde van klager weten dat de vriendin van de cliënte van verweerster de spullen kan ophalen op 14 of 15 maart en dat de cliënte van verweerster mag meekomen, maar niet zal worden toegelaten tot het erf of de woning.
2.6 Verweerster laat op 15 maart 2017 weten dat haar cliënte en cliënte’s vriendin beschikbaar zijn op 21 maart 2017. Op 17 maart 2017 laat de gemachtigde van klager weten dat de spullen op 21 maart 2017 om 14.00 uur kunnen worden opgehaald. De gemachtigde van klager voegt daaraan toe dat klager zal zorgen dat de spullen alsdan op straat klaarstaan.
2.7 Op 24 april 2017 dient verweerster namens haar cliënte een verzoekschrift bij de rechtbank in en in alinea 13b van dat verzoekschrift wordt vermeld dat klager tot op heden niet heeft willen meewerken om de helft van de inboedelgoederen aan de cliënte van verweerster over te dragen, zulks ondanks dat zij een heel specifiek verzoek heeft weggelegd bij de man. In alinea 10 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken van 11 september 2017 wordt door verweerster het volgende geschreven: “De advocaat van de man heeft slechts een beperkte selectie van alle confraternele correspondentie over het ophalen van de spullen in het geding gebracht. Feit is echter dat de man absurde voorwaarden stelde aan het ophalen van de spullen. Er was absoluut geen sprake van het in overleg prikken van een datum waarop de vrouw haar spullen kon komen halen. De man was slechts bereid om naar eigen inzicht wat dozen te vullen en deze op straat te zetten en stelde daarbij diverse voorwaarden die door de man thans achterwege worden gelaten. Uit de e-mail van de man van 13 maart 2017 blijkt onder meer dat de vrouw geen toestemming had om op het erf te komen en de woning (gemeenschappelijk eigendom) te betreden. Overigens merkt de vrouw heel nadrukkelijk op dat de vrouw slechts wat persoonlijke spullen van de straat kon komen halen en uitdrukkelijk geen inboedelgoederen.”
2.8 Klager heeft zich vervolgens bij brief van 11 januari 2018 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 30 (oud) door in alinea 13b van het verzoekschrift d.d. 24 april 2017 bewust onware en misleidende informatie voor te houden aan de rechter;
2. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 30 (oud) door in alinea 10 van het verweerschrift op zelfstandige verzoek en tevens houdende zelfstandig verzoek d.d. 11 september 2017 bewust onware en misleidende informatie voor te houden aan de rechter.
4 VERWEER
4.1 Verweerster is van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster geeft aan dat zij in het verzoekschrift en het verweerschrift op zelfstandige verzoeken een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de persoonlijke spullen van haar cliënte en de rest van de inboedel. Verweerster heeft steeds duidelijk onderscheid gemaakt tussen sieraden, persoonlijke spullen en inboedelgoederen. Dat staat ook met een apart kopje in het verzoekschrift en het verweerschrift op zelfstandige verzoeken zo vermeld. Verwarring kan er dus niet over bestaan.
4.2 De twee passages in het verzoekschrift gaan over de inboedelgoederen. De afspraken die in de mailwisseling van 6 tot en met 17 maart 2017 zijn vastgelegd hadden betrekking op enkele persoonlijke spullen van de cliënte van verweerster. Over de inboedelgoederen zijn nooit afspraken tussen partijen gemaakt. Verweerster heeft derhalve niet bewust onjuiste informatie aan de rechtbank verstrekt.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster trad op als de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen, dit op de wijze die hem of haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknopt. Uiteraard dient een advocaat bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van een derde c.q. wederpartij. Tuchtrechtelijk is van belang of de advocaat a) zich onnodig grievend heeft uitgelaten, b) feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kent of kan kennen, c) de belangen van de derde c.q. wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Met betrekking tot het gestelde onder b moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht van klager met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad klachtonderdeel 1
5.2 Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 30 heeft gehandeld door in alinea 13b van het verzoekschrift van 24 april 2017 bewust onware en misleidende informatie voor te houden aan de rechter. Verweerster betwist dat zij onjuiste informatie aan de rechter voor heeft gehouden. Verweerster wijst op het feit dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de persoonlijke spullen van haar cliënte, waarover partijen afspraken hebben gemaakt, en de rest van de inboedelgoederen, waarover geen afspraken zijn gemaakt.
5.3 Het verzoekschrift van 24 april 2017 is door klager in het geding gebracht. Alinea 13a heeft slechts betrekking op sieraden en persoonlijke spullen. Dat wordt door middel van een kopje boven de betreffende alinea duidelijk aangegeven. De raad is oordeel dat verweerster, door dit kopje te gebruiken, voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hetgeen in alinea 13a is opgenomen uitsluitend betrekking heeft op de sieraden en persoonlijke spullen van de cliënte van verweerster en dus niet op de inboedelgoederen.
5.4 De opmerking die volgens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar is, is opgenomen in alinea 13b. Boven die alinea staat een kopje met ‘inboedelgoederen’. Duidelijk is dus dat het hier over inboedelgoederen gaat en niet over de persoonlijke eigendommen van de cliënte van verweerster, waarover alinea 13a ging. In de overgelegde e-mailcorrespondentie in de periode van 6 tot en met 17 maart 2017 wordt enkel gesproken over sieraden en persoonlijke spullen. De op dat moment gemaakte afspraken hadden dus, zo begrijpt de raad, geen betrekking op inboedelgoederen. In die omstandigheden staat het verweerster, als advocaat van de wederpartij van klager, vrij om in het verzoekschrift op te nemen dat klager tot op heden niet heeft willen meewerken om de helft van de inboedelgoederen aan de vrouw over te dragen. Door deze stelling in haar verzoekschrift op te nemen heeft verweerster geen feiten geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of kan kennen. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.5 Klager verwijt verweerster dat zij in alinea 10 van het verweerschrift op zelfstandige verzoeken van 11 september 2017 heeft opgemerkt dat de man niet zou willen meewerken aan het fatsoenlijk overdragen van spullen aan de vrouw. Verweerster betwist dit en geeft aan dat zij ook hier een duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen persoonlijke spullen, waarover afspraken zijn gemaakt, en inboedelgoederen, waarover geen afspraken zijn gemaakt.
5.6 Het verweerschrift op zelfstandige verzoeken is door klager overgelegd. Uit dit verweerschrift blijkt duidelijk dat boven alinea 10 wederom een kopje is opgenomen met de titel ‘Inboedel en sieraden’. Uit dit kopje, de tekst en uit hetgeen in het verzoekschrift van verweerster is opgemerkt, wordt voldoende duidelijk dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de persoonlijke spullen van de cliënte van verweerster en de inboedelgoederen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster met alinea 10 van haar verweerschrift geen feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of kan kennen. Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
Griffier Voorzitter