Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:255

Zaaknummer

18-275

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op de vraag of verweerder in het verleden in een echtscheidingsprocedure op gemeenschappelijk verzoek alleen als advocaat van de vrouw is opgetreden of ook als advocaat van de man (klager), zoals klager stelt en verweerder ontkent. Thans is er een geschil tussen partijen over de afwikkeling van het convenant. Verweerder treedt op namens de vrouw tegen de man. Klager stelt dat dat verweerder niet vrijstaat omdat verweerder destijds ook zijn belangen heeft behartigd.

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat de feiten en argumenten die verweerder naar voren heeft gebracht onvoldoende zijn. Voor klager is destijds niet zonder meer duidelijk geweest dat verweerder niet voor hem optrad. Daarover had verweerder geen onduidelijkheid mogen laten bestaan. In die omstandigheden staat het verweerder niet vrij om in het thans ontstane geschil voor de vrouw tegen de man op te treden. Verder had verweerder de vragen van klager over diens huidige optreden tijdig moeten beantwoorden. Dat heeft hij niet gedaan. Klacht gegrond; waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 december 2018

in de zaak 18-275

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 december 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 april 2018 met kenmerk 51/17/090, door de raad ontvangen op 13 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is in 2008 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote (hierna: mevrouw). Op 5 november 2008 heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking is opgenomen dat verweerder als advocaat van beide voormalige echtelieden is opgetreden. Tevens staat in de beschikking dat partijen een echtscheidingsconvenant hebben gesloten. Het convenant had onder meer betrekking op de verdeling van het vermogen van het transportbedrijf van klager.

2.3    In 2012 is er een geschil ontstaan over de afwikkeling van het echtscheidingsconvenant.

2.4    In 2017 is er wederom een geschil ontstaan over de afwikkeling van het convenant. Verweerder staat in dit geschil mevrouw bij, terwijl klager zich tot mr. K. heeft gewend.

 

3   KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in 2017 is gaan optreden voor mevrouw tegen klager, zonder diens toestemming. Daarmee treedt hij op tegen een voormalige cliënt en kan gebruik maken van alle kennis die hij vanuit de echtscheidingszaak heeft over klager en diens vermogen.

Toelichting

Klager heeft destijds, in 2008, de declaraties van verweerder betreffende de echtscheidingsprocedure betaald en in de echtscheidingsbeschikking staat verweerder genoemd als advocaat van beide partijen. Ook staat in de beschikking dat partijen een echtscheidingsconvenant hebben gesloten. Dit convenant ziet op de verdeling van het toenmalige gezinsvermogen en het vermogen van het transportbedrijf van klager. Inmiddels is er een geschil ontstaan over de afwikkeling van het convenant. Als klager destijds had geweten dat verweerder niet voor hem optrad in de echtscheidingsprocedure op gemeenschappelijk verzoek, had hij zich anders opgesteld.

b)    verweerder pas nádat klager een klacht tegen hem had ingediend, zijn visie heeft gegeven op de advocaat-cliënt relatie en niet toen de huidige advocaat van klager hieromtrent een reactie had gevraagd.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder is van mening dat klager nooit zijn cliënt is geweest, waardoor hij niet in strijd met gedragsregel 7 (gedragsregels 1992) kan hebben gehandeld. In 2008 is verweerder in opdracht en voor rekening van mevrouw opgetreden in de echtscheidingsprocedure. De opdrachtbevestiging is alleen aan mevrouw gestuurd en niet aan klager. Na verscheidene malen contact te hebben gehad met beide partijen heeft verweerder een echtscheidingsconvenant opgesteld, dit alles volgens afspraken met zijn cliënte. Verweerder heeft een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend om een minnelijke regeling mogelijk te maken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in de opdrachtbevestiging van 8 april 2008 aan zijn cliënte heeft meegedeeld dat hij alleen de belangen van mevrouw behartigde in de echtscheidingsprocedure.

4.2    Verweerder heeft de declaraties voor de verrichte werkzaamheden gestuurd aan mevrouw, die deze ook heeft betaald. Een deel van de declaraties is vervolgens door mevrouw verhaald op klager. Dat geldt ook voor declaraties uit 2012 en 2013.

4.3    Bij de problemen die in 2012 zijn ontstaan tussen de voormalige echtelieden, heeft verweerder weer enkel de belangen van mevrouw behartigd en vanuit die hoedanigheid contact gehad met klager. Hierbij is op 18 oktober 2012 in een e-mailbericht van een medewerker van verweerder aan klager meegedeeld dat mevrouw de cliënte is van verweerder en niet klager. Ook in het onderhavige geschil is alleen mevrouw cliënte van verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerder heeft niet expliciet gereageerd op de vraag van de huidige advocaat van klager, omdat de inhoudelijke gesprekken over het geschil met die advocaat gewoon doorgingen. Verweerder zag geen aanleiding om op dat ene punt expliciet te reageren.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Ter discussie staat de vraag of verweerder in 2008 in de echtscheidingsprocedure voor beide partijen is opgetreden, of dat verweerder uitsluitend optrad als advocaat van de voormalige echtgenote van klager. De raad is van oordeel dat een advocaat volstrekt helder moet zijn over zijn rol en met name de vraag wiens belangen hij behartigt. Treedt hij voor beide partijen op dan rust er, volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline een zware zorgplicht op de advocaat, die onder meer met zich meebrengt dat hij beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en dat hij zich ervan vergewist dat beide partijen een te treffen regeling begrijpen.

5.2    Als verweerder voor beide partijen is opgetreden, zoals klager heeft gesteld, maar door verweerder wordt ontkend, staat het verweerder niet vrij mevrouw bij te staan in het huidige geschil over de afwikkeling van het echtscheidingsconvenant. De raad overweegt als volgt.

5.3    De raad is van oordeel dat klager mocht aannemen dat verweerder mede zijn belangen behartigde in de echtscheidingsprocedure. De door verweerder daartegen aangevoerde argumenten overtuigen de raad niet. Vaststaat immers dat klager en verweerder diverse malen gesprekken en onderhandelingen hebben gevoerd over de echtscheiding en de gevolgen daarvan. Het feit dat verweerder geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd aan klager betekent niet dat klager, die niet juridisch geschoold is, daaruit moest begrijpen dat verweerder niet voor hem optrad. Hetzelfde geldt voor de declaraties die alleen naar mevrouw zijn gestuurd. Klager heeft die betaald omdat hij meende dat verweerder ook zijn advocaat was. Het feit dat de boekhouder van het bedrijf van klager bij de gesprekken aanwezig was, betekent niet dat klager zich daarmee van voldoende bijstand had voorzien en moest begrijpen dat verweerder alleen voor mevrouw optrad. Bovendien heeft klager onweersproken gesteld dat de boekhouder alleen berekeningen heeft gemaakt in het kader van de onderhandelingen en niet slechts ter advisering van klager. Zelfs als de boekhouder wel als adviseur van klager aanwezig zou zijn geweest, laat dat onverlet de mogelijkheid dat verweerder voor beide partijen optrad. Daar komt nog bij dat verweerder in de echtscheidingsbeschikking als advocaat van beide partijen staat genoemd. Uit dit alles concludeert de raad dat verweerder bij klager de indruk heeft kunnen wekken dat hij ook voor hem optrad en mede zijn belangen behartigde.    

5.4    Op grond van het hiervoor gestelde is de raad dan ook van oordeel dat het verweerder niet vrijstaat om tegen klager op te treden in het thans ontstane geschil dat voortvloeit uit het destijds in 2008 door verweerder opgestelde convenant. Hetgeen verweerder heeft opgemerkt over de contacten met klager in 2012 is niet relevant omdat het huidige geschil voortvloeit uit de rol van verweerder in de echtscheidingsprocedure in 2008. Daarover heeft de raad hiervoor onder 5.3 geoordeeld.  

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Heeft verweerder gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt? Dat is de vraag die beantwoord moet worden. De raad is van oordeel dat verweerder ook op dit punt tekort is geschoten. Gelet op de rol van verweerder in 2008 en het geschil dat zich in 2017 voordeed, had het op de weg van verweerder gelegen om de vraag van de advocaat van klager over de rol van verweerder in relatie tot klager te beantwoorden en niet eerst toen er een klacht werd ingediend. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad neemt bij de te nemen maatregel in aanmerking dat verweerder zich uiteindelijk na bemoeienis van de deken heeft onttrokken aan de zaak en er voor klager verder geen nadelige gevolgen uit zijn voortgekomen. Bovendien heeft verweerder geen tuchtrechtelijk verleden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)      € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)      € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-275.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F. Klemann, A.H. Lanting, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 december 2018.