Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:11

Zaaknummer

18-1008/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding ex art. 469 lid 1 sub a Advocatenwet. Klager was geen cliënt. Het stond de advocaat derhalve niet vrij hem stukken uit het dossier van zijn cliënte toe te sturen.  Klacht ged. niet-ontv. / ged. kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 15 januari 2019

in de zaak 18-1008/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

tegen:

 

verweerster

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de email van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 13 december 2108 met kenmerk K18-096, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Op 14 augustus 2012 is uit een affectieve relatie tussen klager en X  de minderjarige D geboren. X was tijdens de geboorte van D gehuwd met haar toenmalige echtgenoot G, op grond waarvan G de juridische vader van D was en D de geslachtsnaam van G kreeg.

1.2      Op 12 november 2012 heeft op het kantoor van verweerster een gesprek tussen verweerster, X en klager plaatsgevonden. Verweerster heeft bij brief van 22 januari 2013 aan X de opdracht inhoudende het voeren van een procedure tot ontkenning alsmede gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van D bevestigd.

 

1.3      Verweerster heeft op 1 februari 2013 namens X bij de rechtbank een verzoekschrift ontkenning van het vaderschap van G tevens gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van klager ten aanzien van D ingediend. Het verzoek was gericht tegen klager en de heer G. Verweerster heeft bij brief van 9 april 2013 klager verzocht de daarbij bijgevoegde referteverklaring te ondertekenen en aan haar te retourneren. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2013 de verzoeken van X toegewezen. Verweerster heeft de rechtbank per telefaxbericht van 14 oktober 2013 namens X verzocht om een herstelbeschikking af te geven, aangezien in de beschikking van 12 juni 2013 de gezamenlijke verklaring van klager en X betreffende de geslachtsnaam van D niet was vermeld en de geslachtsnaam van D niet was gewijzigd. De rechtbank heeft het verzoek van X bij beschikking van 13 november 2013 afgewezen.

 

1.4      Klager heeft op 25 januari 2016 bij de rechtbank een verzoekschrift strekkende tot gezamenlijk ouderlijk gezag, hoofdverblijf minderjarige en een omgangsregeling/zorgregeling, tevens wijziging geslachtsnaam van D ingediend. Klager werd tijdens deze procedure bijgestaan door mr. S. De rechtbank heeft het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van D bij beschikking van 17 augustus 2016 afgewezen. De rechtbank overwoog dat van een analoge toepassing van artikel 1:253t BW (zoals door klager gesteld) geen sprake kan zijn, aangezien het ook in die procedure door klager gedane verzoek tot vaststelling van gezamenlijk gezag was ingetrokken vanwege de blijkens de aantekening in het gezagsregister inmiddels met X dienaangaande bereikte overeenstemming, zodat het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van D aan de Koning moet worden gericht..

 

1.5      Klager heeft per webformulier van 22 augustus 2018 bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      verweerster een beroepsfout heeft gemaakt doordat zij in het verzoekschrift van  2013 strekkende tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van klager over D heeft verzuimd ook een gezamenlijke verklaring van klager en X omtrent de wijziging van de geslachtsnaam van D op te nemen;

2.      verweerster weigert stukken uit het dossier aan klager te overhandigen.

 

3             VERWEER

3.1      Verweerster heeft in de procedure ontkenning en gerechtelijke vaststelling vaderschap geen wijziging van de geslachtsnaam van D verzocht omdat haar cliënte X haar hiertoe geen opdracht had gegeven.

3.2      Klager was niet de cliënt van verweerster. Hij is met toestemming van de cliënte van verweerster als (toenmalige) partner aanwezig geweest bij de bespreking op 12 november 2012. Voor het overige is de procedure schriftelijk afgewikkeld. Uit de opdrachtbevestiging, de declaraties en de afsluiting van het dossier blijkt dat X de cliënte van verweerster was. Dat klager declaraties van verweerster aan X heeft betaald betekent niet dat hij cliënt was van verweerster. De gerechtelijke vaststelling vaderschap was een verzoek van cliënte en klager heeft zich gerefereerd. Voor zover klager niet beschikt over de beschikking waarbij zijn vaderschap gerechtelijk is vastgesteld, is verweerster bereid om klager hiervan een afschrift toe te zenden.

 

4             BEOORDELING

Ad onderdeel 1

4.1      Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2      In het eerste onderdeel van de klacht verwijt klager verweerster dat zij in het verzoekschrift van 1 februari 2013 achterwege heeft gelaten om een gezamenlijke verklaring van klager en X omtrent de wijziging van de geslachtsnaam van D op te nemen, waardoor de geslachtsnaam van D in de beschikking van de rechtbank van 12 juni 2013 niet is gewijzigd. Klager heeft hierover op 22 augustus 2018, derhalve nadat de in artikel 46 g lid 1 sub a bepaalde termijn is verstreken, een klacht bij de deken ingediend. Klager heeft naar het oordeel van de voorzitter geen dusdanige bijzondere omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.3      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter onderdeel 1 van de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

Ad onderdeel 2

4.4      Klager heeft zich in 2017 tot verweerster gewend en haar verzocht stukken uit het dossier toe te zenden, aan welk verzoek verweerster geen gevolg heeft gegeven. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerster X heeft bijgestaan in de procedure strekkende tot ontkenning en vaststelling vaderschap en was klager een van de twee gerekwestreerden. Klager is weliswaar met toestemming van X aanwezig geweest bij het intakegesprek op 12 november 2012 en had als biologische vader van D hetzelfde belang bij een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap als X, maar dat betekent niet dat klager cliënt was van verweerster. Verweerster heeft in de procedure enkel opgetreden voor X. Het stond haar dan ook niet vrij om uit het dossier van haar cliënte stukken toe te sturen aan klager. Ter zake valt verweerster tuchtrechtelijk niets te verwijten.

4.5      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter onderdeel 2 van de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

onderdeel 1 van de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, aanhef en onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk,

onderdeel 2 van de klacht, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, aanhef en onder c, Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 15 januari 2019.

 

 

Griffier                                                                                               Voorzitter