Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:253
Zaaknummer
17-1018
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 15 oktober 2018
in de zaak 17-1018
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 maart 2014 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder sub 1
verweerder sub 2
tezamen ook verweerders
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 oktober 2017 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland beklaagd over verweerders.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 december 2017 met kenmerk 2017 KNN162, door de raad ontvangen op 8 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 2 mei 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klachtonderdeel a jegens verweerder sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, jegens verweerder sub 2 niet ontvankelijk met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond, met toepassing van art. 46j Advocatenwet, welke beslissing op 2 mei 2018 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 16 mei 2018, door de raad ontvangen op 17 mei 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder sub 1.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 16 mei 2018.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 De voorzitter heeft ten onrechte geen acht geslagen op het argument dat verweerder sub 2 in zijn boek “De zweetvoetenman” heeft gesteld dat “iedereen recht heeft op hulp bij zijn verdediging ongeacht de verdenking”. Verweerder sub 1 heeft dan ook in strijd met zijn eigen opvattingen gehandeld door klager als cliënt te weigeren, hetgeen klachtwaardig is. Dit boek is eerst onlangs verschenen. Het gaat dan ook om een ander feitencomplex dan in de door de voorzitter onder 4.2 van diens beslissing van 2 mei 2018 weergegeven, zodat het ne bis in idem-beginsel hier niet aan de orde is, hetgeen de voorzitter heeft miskend.
3.2 Bovendien is de verjaringstermijn van drie jaar niet verstreken, zoals de voorzitter ten onrechte heeft bepaald want klager heeft eerst onlangs kennis kunnen nemen van het hierboven weergegeven citaat, terwijl het boek ook pas recentelijk is verschenen. Daardoor kan geen sprake zijn van verjaring.
3.3 Tegen de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel b zijn in verzet geen gronden aangevoerd, zodat dat klachtonderdeel onbesproken blijft.
3.4 Het gemotiveerde verweer van verweerders, zoals door verweerder sub 1 ter zitting verwoord, komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Het feit dat klager eerst onlangs heeft kennis genomen van het onder 3.1 genoemde boek van verweerder sub 2, dat als nieuw feit zou moeten gelden, zodat het ne bis in idem-beginsel in dit geval niet van toepassing zou zijn, is niet relevant. Het boek beschrijft de algemene opvattingen van verweerder sub 2 over het verlenen van rechtsbijstand, maar dat betekent niet dat deze algemene opvatting van verweerder sub 2 als nieuw feit moet worden gezien, waardoor het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing zou zijn voor zover het de klacht tegen verweerder sub 1 betreft. Het oordeel van de voorzitter hieromtrent dient dan ook in stand te blijven.
4.2 Ook de beslissing van de voorzitter ten aanzien van verweerder sub 2 dient in stand te blijven. De datum van verschijning van het boek speelt geen rol, omdat de inhoud daarvan ook ten aanzien van het handelen van verweerder sub 2 niet relevant is, om dezelfde reden als hierboven onder 4.1 besproken. Terecht heeft de voorzitter geoordeeld dat de klacht ten aanzien van verweerder sub 2 is verjaard.
4.3 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk en niet-ontvankelijk bevonden, zoals bovenstaand onder 1.3 weergegeven. Het boek speelt noch naar inhoud, noch naar datum van verschijning, een rol.
4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, F. Klemann, E.A.C. van de Wiel, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 15 oktober 2018.