Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:278

Zaaknummer

18-390

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klaagster heeft in korte tijd vier klachten ingediend tegen verweerster, de advocaat van haar ex-man in de echtscheidingsprocedure (18-390, 18-391, 18-392 en 18-393). Volgens klaagster heeft verweerster het gezin van klaagster al zeven jaar lang bedreigd, belaagd en geprobeerd het gezin compleet te ruïneren. Klaagster heeft daartoe onder meer gesteld dat verweerster klaagster en haar kinderen uit huis heeft laten zetten, de voormalig echtelijke woning voor minder dan de marktwaarde heeft laten verkopen, alle informatie bij klaagster heeft weggehouden en dwangsommen bij klaagster heeft laten incasseren. Een feitelijke grondslag ontbreekt. De voorzitter oordeelt de klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 augustus 2018

in de zaak 18-390

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 mei 2018 met kenmerk 17-0113/FH/HH, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft sinds 2010 de ex-man van klaagster bijgestaan bij de afwikkeling van de echtscheiding van klaagster en haar ex-man. Dit heeft geleid tot meerdere procedures, waaronder die rondom het regelen van gezamenlijk ouderlijk gezag, een omgangsregeling tussen de ex-man en hun twee kinderen en alimentatie.

1.2    Een ander geschil betrof de gezamenlijke koopwoning van klaagster en de ex-man, waarin klaagster – na het feitelijke uiteengaan – met de kinderen verbleef. De ex-man wenste de woning te verkopen. Klaagster heeft zich hiertegen verzet.

1.3    Bij vonnis van februari 2012 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van de ex-man klaagster geboden haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Klaagster heeft haar medewerking niet verleend.

1.4    Bij vonnis van 11 november 2015 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming gegeven om de woning te verkopen. Ook heeft de voorzieningenrechter klaagster verboden om gedurende een jaar contact op te nemen met de ex-man en klaagster geboden zich op straffe van verbeurte van een dwangsom te onthouden van het verspreiden van negatieve uitlatingen over de ex-man jegens derden.

1.5    Wegens het uitblijven van de medewerking van klaagster heeft verweerster namens de ex-man in hoger beroep ontruiming van de woning gevorderd. Het gerechtshof heeft bij arrest van 16 augustus 2016 de ontruiming van de woning toegewezen per 1 november 2016.

1.6    Klaagster heeft geweigerd gehoor te geven aan de ontruiming per 1 november 2016. Medio november 2016 heeft de ex-man de woning laten ontruimen maar toegestaan dat bepaalde goederen achterbleven waarna de woning in december 2016 voor een bedrag van € 695.000,- in de verkoop is gezet.

1.7    Bij vonnis van 8 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming verleend om de woning te verkopen. In datzelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter klaagster een gebiedsverbod rondom de woning en een contactverbod jegens de man opgelegd van een jaar op straffe van verbeurte van een dwangsom.

1.8    De woning is uiteindelijk verkocht voor € 658.000,-. De overdracht van de woning heeft op 1 augustus 2017 plaatsgevonden.

1.9    Bij brief van 14 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. De Raad van Discipline heeft de klacht van klaagster bij beslissing van 8 januari 2018 met zaaknummer 17-469 ongegrond verklaard. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep is door het Hof van Discipline bij beslissing van 19 februari 2018 met zaaknummer 180042 afgewezen.

1.10    Bij brief van 20 april 2017 heeft klaagster bij de deken de onderhavige (tweede) klacht ingediend over verweerster. Nadien heeft de deken nog een derde, vierde en vijfde klacht over verweerster van klaagster ontvangen bij brieven van 7 juni 2017, 17 juli 2017 respectievelijk 29 oktober 2017. Ook deze klachten zijn ter kennis van de raad gebracht en bij de raad bekend onder de zaaknummers 18-391, 18-392 en 18-393.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    het gezin van klaagster inmiddels zeven jaar lang heeft bedreigd, belaagd en geprobeerd heeft compleet te ruïneren;

Zoals klaagster in haar eerdere klacht al duidelijk heeft gemaakt, probeert verweerster het gezin van klaagster te ruïneren. Verweerster beïnvloed haar cliënt op een zodanig negatieve manier dat er geen normaal gesprek of overleg meer mogelijk is. Zo heeft de ex-man door toedoen van verweerster klaagster en de kinderen op straat gezet waardoor zij dakloos zijn geworden. Verweerster heeft een contactverbod met dwangsommen afgedwongen onder valse voorwendselen en leugens. Verweerster heeft niet gereageerd op brieven van de advocaat van klaagster.

b)    door leugens en oplichting het bij de rechtbank voor elkaar heeft gekregen dat klaagster en haar kinderen de woning zijn kwijtgeraakt en de ex-partner de woning heeft kunnen verkopen voor een aanzienlijk lagere prijs dan de vraagprijs;

Verweerster heeft gelogen door te stellen dat de makelaar heeft aangegeven dat klaagster akkoord moest gaan met het zogenaamde goede, maar volgens klaagster veel te lage bod op de woning. Verweerster heeft de makelaar geïnstrueerd om een dergelijk bericht af te geven om zo klaagster te dwingen akkoord te gaan met de verkoop. Doordat het huis, waar zij al 12,5 jaar woonden, voor € 37.500,- minder dan de vraagprijs is verkocht, is klaagster in haar vermogen geschaad nu zij voor de helft eigenaar was en hierdoor is zij niet meer in staat een fatsoenlijke nieuwe woning te kopen in dezelfde woonplaats.

c)    telkens rechtszaken tegen klaagster en haar kinderen heeft aangespannen;

Verweerster wil al jaren haar portemonnee vullen door het continue aanspannen van gerechtelijke procedures tegen klaagster op grond van alles wat ze maar kan bedenken.

d)    wederom een deurwaarder heeft gestuurd ter inning van gelden terwijl klaagster nimmer een rekening van verweerster heeft ontvangen.

Klaagster heeft nimmer een rekening van verweerster ontvangen en toch heeft verweerster weer een deurwaarder op klaagster afgestuurd om dwangsommen te incasseren. Op die manier probeert verweerster klaagster te intimideren en haar, de kinderen en haar bezittingen weer uit huis te slepen.

 

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdelen a, b, c)

3.2    Klaagster doet het voorkomen alsof verweerster een persoonlijk (waaronder financieel) belang heeft bij het een en ander maar dat is niet het geval. Het is juist dat er discussie is (geweest) over diverse punten maar het is de taak van verweerster om daarbij het standpunt van haar cliënt te verwoorden. Dat is wat verweerster gedaan heeft: niet meer en niet minder. Verweerster heeft daarbij voldoende adequaat gereageerd, waarbij zij verwijst naar de door haar overgelegde correspondentie. Het is de houding van klaagster zelf die onder meer tot de uithuiszetting heeft geleid. Verweerster verwijst naar de gewezen vonnissen. Op de overige ongepaste en als beledigend bedoelde opmerkingen van klaagster aan het adres van verweerster, zal verweerster niet reageren.

Ad klachtonderdeel d)

3.3    Uit het exploot van de deurwaarder volgt dat klaagster niet wordt verweten dat zij rekeningen onbetaald heeft gelaten maar dat zij niet voldaan heeft aan het betalingsbevel uit het vonnis van 11 november 2015 (5.2 en 5.3). Het exploot bevat een aanzegging van verbeurde dwangsommen en een bevel tot betaling. Verweerster heeft klaagster van tevoren op de hoogte gesteld dat de dwangsommen geïnd zouden gaan worden.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Dat verweerster klaagster en haar gezin heeft bedreigd, belaagd en heeft geprobeerd te ruïneren, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Klaagster heeft haar visie op het handelen van verweerster weliswaar uitvoerig beschreven maar daaruit heeft de voorzitter geen concreet en voldoende onderbouwd verwijt kunnen halen. De voorzitter begrijpt dat de hele situatie voor klaagster en de kinderen emotioneel zeer beladen is (geweest) maar dit alleen is geen grond voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster. Verweerster heeft toegelicht dat zij enkel de belangen van haar cliënt heeft behartigd en zijn standpunten heeft verwoord. Uit niets is de voorzitter gebleken dat verweerster daarbij onevenredig veel nadeel aan klaagster heeft willen toebrengen of heeft gebracht zonder daarbij een redelijk doel (het behartigen van de belangen van haar cliënt) te dienen. Verweerster is met haar handelen binnen de grenzen van het betamelijke en de aan haar toekomende vrijheid gebleven. Dat volgt onder meer ook uit de gerechtelijke uitspraken die er liggen en waarin de ex-man - in de door verweerster namens hem opgestarte procedures – steeds grotendeels in het gelijk is gesteld.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De voorzitter is niet gebleken dat leugens en oplichting door verweerster ertoe hebben geleid dat klaagster de woning is kwijtgeraakt en de woning daarna tegen een - volgens klaagster - te lage verkoopprijs is verkocht. Uit niets blijkt dat verweerster op onrechtmatige gronden de procedure tot uithuiszetting is gestart en dat zij bij de verkoop van de woning een ontoelaatbare invloed heeft uitgeoefend met geen ander doel dan klaagster te benadelen. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 8 maart 2017 volgt juist dat de ex-man met de geboden en kennelijk reële koopprijs voor de woning akkoord kon en mocht gaan. In die procedure heeft de voorzieningenrechter de bezwaren van klaagster tegen de verkoop van de woning meegenomen maar gepasseerd. Niet valt in te zien dat en waarom verweerster daarvan thans een verwijt kan worden gemaakt. 

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Klaagster verwijt verweerster steeds rechtszaken tegen klaagster aan te spannen voor haar eigen financiële gewin. Deze klacht is niet onderbouwd en mist feitelijke grondslag. Zoals hiervoor is toegelicht heeft de voorzitter geconstateerd dat verweerster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door diverse procedures tegen klaagster op te starten. Uit de hiervoor genoemde feiten maar onder meer ook uit het vonnis van 8 maart 2017 (r.o. 6.8) volgt dat de niet-coöperatieve houding van klaagster daarbij een grote rol heeft gespeeld. Immers, klaagster heeft meerdere keren jegens haar uitgesproken veroordelingen genegeerd. Het gaat dan niet aan de wederpartij en/of verweerster als diens advocaat te verwijten dat zij zich opnieuw tot de rechter hebben gewend.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Uit het door klaagster overgelegde deurwaardersexploot dat verweerster op 19 april 2017 bij klaagster heeft laten betekenen, volgt dat de door klaagster te betalen dwangsommen voortvloeien uit het kortgedingvonnis van 11 november 2015. Van een door klaagster nooit ontvangen factuur is dus geen sprake en van een factuur hoeft in dit geval ook geen sprake te zijn. Verweerster kan op dit punt geen verwijt worden gemaakt.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 augustus 2018.

 

griffier    voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 augustus 2018.