Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:281

Zaaknummer

18-447

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klacht over advocaat wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 augustus 2018

in de zaak 18-447

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 juni 2018 met kenmerk 17-0189/AS/HH, door de raad ontvangen op 14 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn echtgenote huren een perceel grond in een recreatiepark. Klager en zijn echtgenote wonen daar in een chalet, waarvan zij zelf eigenaar zijn. In een brief van 9 november 2016 heeft de verhuurder klager en diens echtgenote de huur opgezegd per 30 maart 2017, wegens slecht huurderschap en wegens het niet aanvaarden van een redelijke nieuwe overeenkomst.

1.2    Verweerder staat de verhuurder bij in het geschil met klager en diens echtgenote.

1.3    Op 30 december 2016 heeft verweerder klager en diens echtgenote namens de verhuurder doen dagvaarden voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en primair ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd.

1.4    Op 18 mei 2017 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter. Voorafgaand aan de zitting, op 9 mei 2017, heeft verweerder een akte met stukken ingediend bij de rechtbank.

1.5    De kantonrechter heeft de zaak aangehouden teneinde klager en diens echtgenote en de verhuurder in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Daarin zijn zij niet geslaagd.

1.6    Bij brief van 27 juni 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.7    De kantonrechter heeft op 27 september 2017 een tussenvonnis gewezen. Op 7 maart 2018 heeft de kantonrechter eindvonnis gewezen en de huurovereenkomst tussen klager en de verhuurder ontbonden en bepaald dat klager de woning moet ontruimen. Klager heeft hiertegen voorlopige voorzieningen ingesteld. De voorzieningenrechter heeft op 20 april 2018 geoordeeld dat de executie houdende de ontruiming niet wordt geschorst. Op 11 mei 2018 heeft er wederom een kort geding plaatsgevonden waarbij klager en de verhuurder een minnelijke regeling hebben getrokken die erop neerkomt dat klager het hoger beroep tegen het vonnis van 7 maart 2017 intrekt en de woning uiterlijk op 30 juni 2018 zal ontruimen.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    op de zitting van 18 mei 2017 een brief heeft overgelegd die klager nooit heeft verzonden;

b)    een onnodige dagvaarding tegen de echtgenote van klager heeft uitgebracht;

c)    op het laatste moment stukken in het geding heeft gebracht;

d)    op het laatste moment stukken heeft aangeleverd;

e)    zijn cliënte niet op de juiste wijze heeft bijgestaan door te blijven hameren op een all-in huur;

f)    bewijsstukken heeft overgelegd die niet aan de eisen voldoen;

g)    is overgegaan tot dagvaarden terwijl de termijn van de aanmaning nog niet was verlopen;

h)    klager zwart heeft gemaakt bij de rechter.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij tijdens de zitting op 18 mei 2017 “opeens op de proppen is gekomen” met een brief, die klager nooit verzonden heeft. Klager doelt op een brief die klager aan de ex-partner van de directeur van zijn verhuurder zou hebben gestuurd.

4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat klager op de zitting betwistte dat hij belastende informatie aan de ex-partner van de directeur van zijn verhuurder heeft gestuurd. Gelet op deze betwisting door klager heeft verweerder de betreffende brieven aan de kantonrechter getoond. Daartegen heeft de advocaat van klager geprotesteerd en het is verder aan de kantonrechter om te bepalen wat hij met de betreffende brieven doet, aldus verweerder.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. In onderhavige klachtprocedure kan niet worden vastgesteld of klager de door verweerder ter zitting overgelegde brief/brieven daadwerkelijk aan de ex-partner van de directeur van zijn verhuurder heeft gestuurd. Dat staat ook niet ter beoordeling van de tuchtrechter, maar van de civiele rechter. Dat verweerder wist of had kunnen weten dat klager de betreffende brief/brieven niet had verstuurd en verweerder de brief/brieven daarom niet over had mogen leggen, is niet gebleken. Voor zover klager er ook over klaagt dat de brief/brieven in strijd met de goede procesorde is/zijn overgelegd (want te laat), geldt dat de advocaat van klager bezwaar heeft gemaakt tegen het overleggen van de brief/brieven door verweerder en dat het verder aan de kantonrechter is om hierover te oordelen. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder de echtgenote van klager, die vasculair dement is, ten onrechte apart heeft gedagvaard. Verweerder heeft echter terecht aangevoerd dat als sprake is van woonruimte beide echtelieden kunnen worden gedagvaard (zie ook artikel 7:271 lid 3 BW). Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.6    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij op het laatste moment stukken in het geding heeft gebracht, waardoor de advocaat van klager een te korte periode heeft gehad om op die stukken te reageren. Ook andere stukken heeft verweerder volgens klager te laat aangeleverd.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft, ter voorbereiding op de comparitie op 18 mei 2017, op 9 mei 2017 een akte met stukken toegezonden aan de rechtbank en aan de advocaat van klager. Dit is, anders dan klager stelt, niet onredelijk laat. Klager, althans zijn advocaat, heeft voldoende tijd gehad om op de stukken te reageren (desnoods ter zitting). Klager heeft overigens niet betwist dat zijn advocaat op 10 mei 2017 nog stukken aan de rechtbank heeft toegezonden. Dat verweerder andere stukken te laat zou hebben aangeleverd, heeft klager niet onderbouwd. Ook klachtonderdelen c) en d) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij diens cliënte niet op een juiste wijze heeft bijgestaan door te blijven hameren op een all-in huur.

4.9    De voorzitter overweegt dat, daargelaten de vraag of klager als wederpartij een voldoende rechtstreeks belang heeft bij dit klachtonderdeel, het verweerder vrij staat om namens zijn cliënte een standpunt in te nemen over de vraag of sprake is van een inclusieve huur (hetgeen volgens verweerder het geval is maar volgens klager niet). Dat dit standpunt van verweerder kennelijk onjuist is, is niet gebleken. Klachtonderdeel e) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.10    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij bewijsstukken heeft overgelegd die niet aan de eisen voldoen. Klager heeft dit echter niet feitelijk onderbouwd, zodat het klachtonderdeel reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is. De voorzitter overweegt ten overvloede nog dat het aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven over de bewijskracht van de door verweerder namens zijn cliënte ingebrachte bewijsstukken.

Ad klachtonderdeel g)

4.11    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij tot dagvaarden is overgegaan terwijl de termijn van de aanmaning nog niet was verlopen. Verweerder heeft aangevoerd dat er vele sommaties aan klager zijn verzonden en dat lang nadat de laatste sommatie is verzonden is overgegaan tot dagvaarden. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel g) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.12    Klager verwijt verweerder tot slot dat hij klager zwart heeft gemaakt voor de rechter door aan de rechter mee te delen dat klager stiekem en leugenachtig is.

4.13    De voorzitter overweegt dat, voor zover verweerder ter zitting inderdaad zou hebben gezegd dat klager stiekem en leugenachtig is, hetgeen niet kan worden vastgesteld, verweerder hiermee de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Voor zover klager verweerder in dit klachtonderdeel tevens verwijt dat hij ter zitting heeft gezegd dat klager de werkgever van één van de bewoners van het recreatiepark heeft lastiggevallen terwijl klager daarvoor in januari 2016 door de politierechter is vrijgesproken overweegt de voorzitter dat verweerder mocht afgaan op de mededelingen van zijn cliënte hierover en dat niet gebleken is dat er aanleiding was om die mededelingen te verifiëren. Klager heeft bovendien ter zitting de gelegenheid gehad om hierop te reageren, hetgeen hij – zo begrijpt de voorzitter – heeft nagelaten. Ook klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.

4.14    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 augustus 2018.

 

griffier                                                                              voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. van Excel is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden d.d. 22 augustus 2018.