Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:277
Zaaknummer
18-392
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: klaagster heeft in korte tijd vier klachten ingediend tegen verweerster, de advocaat van haar ex-man in de echtscheidingsprocedure (18-390, 18-391, 18-392 en 18-393). Volgens klaagster heeft verweerster het gezin van klaagster al zeven jaar lang bedreigd, belaagd en geprobeerd het gezin compleet te ruïneren. Klaagster heeft daartoe onder meer gesteld dat verweerster klaagster en haar kinderen uit huis heeft laten zetten, de voormalig echtelijke woning voor minder dan de marktwaarde heeft laten verkopen, alle informatie bij klaagster heeft weggehouden en dwangsommen bij klaagster heeft laten incasseren. Een feitelijke grondslag ontbreekt. De voorzitter oordeelt de klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 augustus 2018
in de zaak 18-392
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 mei 2018 met kenmerk 17-0312/FH/HH, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft sinds 2010 de ex-man van klaagster bijgestaan bij de afwikkeling van de echtscheiding van klaagster en haar ex-man. Dit heeft geleid tot meerdere procedures, waaronder die rondom het regelen van gezamenlijk ouderlijk gezag, een omgangsregeling tussen de ex-man en hun twee kinderen en alimentatie.
1.2 Een ander geschil betrof de gezamenlijke koopwoning van klaagster en de ex-man, waarin klaagster – na het feitelijke uiteengaan – met de kinderen verbleef. De ex-man wenste de woning te verkopen. Klaagster heeft zich hiertegen verzet.
1.3 Bij vonnis van februari 2012 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van de ex-man klaagster geboden haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Klaagster heeft haar medewerking niet verleend.
1.4 Bij vonnis van 11 november 2015 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming gegeven om de woning te verkopen. Ook heeft de voorzieningenrechter klaagster verboden om gedurende een jaar contact op te nemen met de ex-man en klaagster geboden zich op straffe van verbeurte van een dwangsom te onthouden van het verspreiden van negatieve uitlatingen over de ex-man jegens derden.
1.5 Wegens het uitblijven van de medewerking van klaagster heeft verweerster namens de ex-man in hoger beroep ontruiming van de woning gevorderd. Het gerechtshof heeft bij arrest van 16 augustus 2016 de ontruiming van de woning toegewezen per 1 november 2016.
1.6 Klaagster heeft geweigerd gehoor te geven aan de ontruiming per 1 november 2016. Medio november 2016 heeft de ex-man de woning laten ontruimen maar toegestaan dat bepaalde goederen achterbleven waarna de woning in december 2016 voor een bedrag van € 695.000,- in de verkoop is gezet.
1.7 Bij vonnis van 8 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming verleend om de woning te verkopen. In datzelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter klaagster een gebiedsverbod rondom de woning en een contactverbod jegens de man opgelegd van een jaar op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.8 De woning is uiteindelijk verkocht voor € 658.000,-. De overdracht van de woning heeft op 1 augustus 2017 plaatsgevonden.
1.9 Bij brief van 14 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. De Raad van Discipline heeft de klacht van klaagster bij beslissing van 8 januari 2018 met zaaknummer 17-469 ongegrond verklaard. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep is door het Hof van Discipline bij beslissing van 19 februari 2018 met zaaknummer 180042 afgewezen.
1.10 Bij brief van 20 april 2017 heeft klaagster bij de deken een tweede en bij brief van 7 juni 2017 een derde klacht ingediend over verweerster. Deze klachten zijn bij de raad bekend onder zaaknummer 18-390 respectievelijk 18-391. Bij brief van 17 juli 2018 heeft klaagster de onderhavige (vierde) klacht ingediend. Nadien heeft de deken bij brief van 29 oktober 2017 een vijfde klacht van klaagster over verweerster ontvangen (bij de raad bekend onder zaaknummer 18-393).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster heeft geweigerd om na te gaan welke goederen van klaagster in de woning voor welke prijs konden worden overgenomen door de (potentiële) kopers;
b) door toedoen van verweerster de (potentiële) kopers geen goederen uit de woning hebben overgenomen waardoor klaagster alle goederen alsnog uit de woning heeft moeten verwijderen.
Toelichting
2.2 Klaagster heeft haar ex-man op 7 juni 2017 aansprakelijk gesteld voor de gelede schade en in diezelfde brief aangegeven welke goederen in de woning voor welke prijs zijn over te nemen door de kopers. Verweerster heeft geweigerd hier naar te kijken en te overleggen.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter constateert dat het een klacht tegen de advocaat van de wederpartij betreft. Daartoe geldt de volgende maatstaf. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.2 De voorzitter constateert verder dat deze klacht een vervolg is op de eerdere (drie) door klaagster ingediende klachten over verweerster (17-469, 18-390 en 18-391). Hoewel er enige samenhang is, zal de voorzitter deze klacht zelfstandig beoordelen.
Ad klachtonderdelen a en b)
4.3 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld.
4.4 Verweerster heeft betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Klaagster en haar cliënt, de ex-man van klaagster, verschillen van mening over hoe het vermogen van partijen verdeeld moet worden. Verweerster heeft enkel de belangen van haar cliënt behartigd, aldus verweerster. De voorzitter stelt vast dat klaagster in haar brief van 7 juni 2017 aan de ex-man goederen ter overname heeft genoemd (waaronder gordijnen en inbouwapparatuur van de keuken). Bij e-mail van 26 juni 2017 heeft verweerster laten weten bereid te zijn aan de kopers door te geven tegen welk bedrag zij de gordijnen kunnen overnemen maar dat klaagster dan wel een duidelijke prijs moet noemen omdat verweerster niet zelf op zoek gaat naar een overnameprijs. Ten aanzien van de inbouwapparatuur heeft verweerster gemeld dat deze aard en nagelvast verbonden zijn aan de keuken en daarmee onderdeel zijn van de verkoop. In het dossier bevindt zich nog een e-mail van verweerster van eveneens 26 juni 2017 waarin zij onder meer aangeeft dat de kopers niets willen overnemen. Of klaagster daarna aan verweerster een duidelijke prijs voor de gordijnen heeft genoemd en expliciet heeft verzocht om deze prijs aan de kopers over te brengen, is de voorzitter niet helder. Klaagster heeft diverse stukken en brieven van haar eigen hand overgelegd maar de voorzitter heeft daaruit geen heldere onderbouwing van de klacht kunnen ontwaren. De stukken staan bol van verwijten maar een deugdelijke en feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt.
4.5 Vaststaat dat verweerster uit coulance bereid is geweest om een duidelijke overnameprijs voor de gordijnen aan de kopers over te brengen. Tot meer was verweerster naar het oordeel van de voorzitter niet gehouden, ook omdat klaagster geen partij was bij de verkoop.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 augustus 2018.