Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:280
Zaaknummer
18-393
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: klaagster heeft in korte tijd vier klachten ingediend tegen verweerster, de advocaat van haar ex-man in de echtscheidingsprocedure (18-390, 18-391, 18-392 en 18-393). Volgens klaagster heeft verweerster het gezin van klaagster al zeven jaar lang bedreigd, belaagd en geprobeerd het gezin compleet te ruïneren. Klaagster heeft daartoe onder meer gesteld dat verweerster klaagster en haar kinderen uit huis heeft laten zetten, de voormalig echtelijke woning voor minder dan de marktwaarde heeft laten verkopen, alle informatie bij klaagster heeft weggehouden en dwangsommen bij klaagster heeft laten incasseren. Een feitelijke grondslag ontbreekt. De voorzitter oordeelt de klachten kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 augustus 2018
in de zaak 18-393
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 mei 2018 met kenmerk 17-0313/FH/HH, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft sinds 2010 de ex-man van klaagster bijgestaan bij de afwikkeling van de echtscheiding van klaagster en haar ex-man. Dit heeft geleid tot meerdere procedures, waaronder die rondom het regelen van gezamenlijk ouderlijk gezag, een omgangsregeling tussen de ex-man en hun twee kinderen en alimentatie.
1.2 Een ander geschil betrof de gezamenlijke koopwoning van klaagster en de ex-man, waarin klaagster – na het feitelijke uiteengaan – met de kinderen verbleef. De ex-man wenste de woning te verkopen. Klaagster heeft zich hiertegen verzet.
1.3 Bij vonnis van februari 2012 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van de ex-man klaagster geboden haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. Klaagster heeft haar medewerking niet verleend.
1.4 Bij vonnis van 11 november 2015 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming gegeven om de woning te verkopen. Ook heeft de voorzieningenrechter klaagster verboden om gedurende een jaar contact op te nemen met de ex-man en klaagster geboden zich op straffe van verbeurte van een dwangsom te onthouden van het verspreiden van negatieve uitlatingen over de ex-man jegens derden.
1.5 Wegens het uitblijven van de medewerking van klaagster heeft verweerster namens de ex-man in hoger beroep ontruiming van de woning gevorderd. Het gerechtshof heeft bij arrest van 16 augustus 2016 de ontruiming van de woning toegewezen per 1 november 2016.
1.6 Klaagster heeft geweigerd gehoor te geven aan de ontruiming per 1 november 2016. Medio november 2016 heeft de ex-man de woning laten ontruimen maar toegestaan dat bepaalde goederen achterbleven waarna de woning in december 2016 voor een bedrag van € 695.000,- in de verkoop is gezet.
1.7 Bij vonnis van 8 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter de ex-man vervangende toestemming verleend om de woning te verkopen. In datzelfde vonnis heeft de voorzieningenrechter klaagster een gebiedsverbod rondom de woning en een contactverbod jegens de man opgelegd van een jaar op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.8 De woning is uiteindelijk verkocht voor € 658.000,-. De overdracht van de woning heeft op 1 augustus 2017 plaatsgevonden.
1.9 Bij brief van 14 januari 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. De Raad van Discipline heeft de klacht van klaagster bij beslissing van 8 januari 2018 met zaaknummer 17-469 ongegrond verklaard. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde hoger beroep is door het Hof van Discipline bij beslissing van 19 februari 2018 met zaaknummer 180042 afgewezen.
1.10 Bij brief van 20 april 2017 heeft klaagster bij de deken een tweede, bij brief van 7 juni 2017 een derde en bij brief van 17 juli 2017 een vierde klacht ingediend over verweerster. Deze klachten zijn bij de raad bekend onder zaaknummers 18-390, 18-391 en 18-392. Bij brief van 29 oktober 2017 heeft klaagster de onderhavige (vijfde) klacht ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster geweigerd heeft klaagster te informeren over de verkoop van de woning en klaagster gedwongen heeft akkoord te gaan met een lagere verkoopprijs (€ 45.000,- minder dan de marktconforme vraagprijs);
b) verweerster door manipulatie het nieuwe en geheime woonadres van klaagster heeft achterhaald om weer een deurwaarder te kunnen sturen;
c) verweerster in hoger beroep te laat stukken aan de rechter heeft toegestuurd met welke stukken verweerster klaagster in een kwaad daglicht heeft willen zetten;
d) verweerster ter gelegenheid van een zitting in hoger beroep op de gang klaagster heeft geprovoceerd en gedreigd door voor haar te gaan staan en haar op aanvallende toon toe te spreken en klaagster heeft uitgelachen toen klaagster na afloop van de zitting struikelde.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter constateert dat het een klacht tegen de advocaat van de wederpartij betreft. Daartoe geldt de volgende maatstaf. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
4.2 De voorzitter constateert verder dat deze klacht een vervolg is op de eerdere (vier) door klaagster ingediende klachten over verweerster (17-469, 18-390, 18-391 en 18-392). Hoewel er enige samenhang is, zal de voorzitter deze klacht zelfstandig beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht dat verweerster geweigerd heeft klaagster te informeren over de verkoop van de woning en klaagster gedwongen heeft akkoord te gaan met een lage verkoopprijs, feitelijke een herhaling is van de klacht uit de (derde) klachtzaak met zaaknummer 18-391. Immers, in die klachtzaak luidde de klacht onder meer dat verweerster:
- de koopovereenkomst niet heeft willen verschaffen (klachtonderdeel c);
- de makelaar heeft geïnstrueerd om klaagster nergens meer over te informeren (klachtonderdeel d);
- de makelaar heeft geïnstrueerd om klaagster te adviseren akkoord te gaan met het volgens klaagster veel te lage bod op de woning (klachtonderdeel e).
4.4 In die klachtzaak met zaaknummer 18-391 heeft de raad op 20 augustus 2018 uitspraak gedaan en voornoemde klachtonderdelen kennelijk ongegrond geoordeeld.
4.5 Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline kan een klacht waarover al een beslissing is gegeven, niet voor een tweede keer aan de tuchtrechter worden voorgelegd. Het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ is derhalve ook in het tuchtrecht aanvaard. Niet gebleken is dat de klacht in de onderhavige zaak anders is dan die waarover in de klachtzaak met zaaknummer 18-391 is beslist. Hoewel in die zaak nog geen sprake is van een onherroepelijk eindbeslissing – de hoger beroepstermijn is ten tijde van het uitspreken van de onderhavige beslissing immers nog niet verlopen – oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a op grond van het voorgaande kennelijk niet-ontvankelijk. Voor zover klaagster wel ontvankelijk zou zijn, geldt dat de klacht kennelijk ongegrond is waarbij wordt verwezen naar hetgeen hierover in de beslissing met zaaknummer 18-391 is geoordeeld.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 Verweerster betwist dat zij door manipulatie achter het geheime woonadres van klaagster is gekomen. Verweerster heeft toegelicht dat zij de deurwaarder opdracht heeft gegeven een exploot te laten betekenen en dat de deurwaarder zelf een ‘GBA-check’ heeft gedaan. De voorzitter overweegt dat het gebruikelijk is dat een deurwaarder de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA, inmiddels geheten Basisregistratie Personen (BRP)) raadpleegt alvorens hij een exploot gaat betekenen. De voorzitter acht het op grond hiervan en mede in het licht van het door verweerster gevoerde verweer dan ook aannemelijk dat het niet verweerster maar de deurwaarder is geweest die het (geheime) adres van klaagster heeft achterhaald. Los daarvan valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster kan worden gemaakt nu zij het exploot mocht doen betekenen op grond van de voorhanden zijnde gerechtelijke uitspraak. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake geweest. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.7 Klaagster beklaagt zich erover dat verweerster in hoger beroep te laat stukken heeft toegestuurd om klaagster in een kwaad daglicht te stellen. Volgens klaagster zijn deze stukken door de rechter geweigerd vanwege de (te) late ontvangst. Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld en herkent zich niet in dit verwijt. Het is de voorzitter niet helder welk verwijt klaagster verweerster nou eigenlijk maakt. Als de stukken door de rechter zijn geweigerd, zoals klaagster heeft gesteld, valt niet in te zien welk belang klaagster nog bij dit klachtonderdeel heeft nu deze stukken kennelijk geen onderdeel hebben uitgemaakt van de procedure. Wat er verder van die stukken ook zij. klaagster heeft onvoldoende concreet toegelicht dat en waarom verweerster met het vermeende handelen de grenzen van de aan haar toekomende ruime vrijheid heeft overschreden. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.8 Dat verweerster klaagster tijdens of na de zitting in hoger beroep heeft geprovoceerd, heeft gedreigd of klaagster heeft uitgelachen, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Tegenover de kale stellingen van klaagster staat de betwisting door verweerster. Verweerster heeft toegelicht zich niet in de beschuldigingen te herkennen en ook niet te hebben gezien dat klaagster viel, laat staan daarom te hebben gelachen. Nu klaagster haar stellingen niet concreet heeft onderbouwd (bijvoorbeeld door het overleggen van schriftelijke verklaringen van getuigen), kan de voorzitter de juistheid daarvan niet vaststellen. Klachtonderdeel d oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk, althans kennelijk ongegrond;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 augustus 2018.