Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:287

Zaaknummer

18-536

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder zich met zijn stellingen onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten of dat sprake is geweest van enige privacyschending of ontoelaatbare insinuaties aan het adres van klaagster.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 september 2018

in de zaak 18-536

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van  17 juli 2018 met kenmerk 2018 KNN014/ z 344875, door de raad ontvangen op 18 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft het recht van erfpacht op een perceel van een chaletpark. Klaagster is tevens eigenaar van een bungalow op dit perceel. Het chaletpark wordt geëxploiteerd door [GS] BV (hierna: de exploitant).

1.2    Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met de heer S. (hierna: S.). S. had het recht van erfpacht op enkele andere percelen op het chaletpark. Op enig moment is een hennepkwekerij aangetroffen in chalets op percelen van S. en is geconstateerd dat een meterkast was opengebroken en de meter was teruggedraaid.

1.3    Op 4 februari 2016 heeft de exploitant klaagster en S. de toegang tot het chaletpark ontzegd en hen gemeld dat de bewuste percelen (waaronder die van klaagster) zouden worden afgesloten van gas en elektra.

1.4    Klaagster heeft de exploitant in kort geding gedagvaard en gevorderd dat zij weer zou worden toegelaten tot het park en dat haar perceel opnieuw zou worden aangesloten op gas en elektra op straffe van een dwangsom.

1.5    Verweerder heeft de belangen van de exploitant behartigd en namens de exploitant verzocht dat dat klaagster de kosten van de heraansluiting van gas en elektra diende te dragen.

1.6    Bij vonnis van 23 maart 2016 zijn de vorderingen van klaagster in kort geding toegewezen en is bepaald dat klaagster de kosten van de heraansluiting niet hoefde te betalen. De voorzieningenrechter heeft daartoe (in rechtsoverweging 4.8) onder meer overwogen dat onvoldoende gesteld of gebleken is dat klaagster voor de aanpassingen aan de meterkast verantwoordelijk is.

1.7    Klaagster is lid van de vereniging van erfpachters ‘[P]’. [P] is onderdeel van eerdergenoemd chaletpark. 

1.8    Tussen [P] enerzijds en de exploitant en [X] BV anderzijds is een geschil ontstaan over onder meer de kosten van een correctie van 6.000 kWh. [X] BV heeft van [P] betaling gevorderd voor de levering van 6.000 kWh. Over onder meer deze vordering is een bindend adviesprocedure gevoerd waarbij verweerder de exploitant en [X] BV (hier samen: de exploitanten) heeft bijgestaan.

1.9    Verweerder heeft in een brief van 3 oktober 2017 aan de bindend adviseur onder meer geschreven: 

“[Klaagster] heeft een ontzegging ten aanzien van het binnentreden van het kantoor van cliënte in verband met het tweemaal creëren van een rel met scheldkanonnade en het gooien met deuren op genoemd kantoor. De verkoopmedewerkster van cliënte, mevrouw [naam], werd uitgescholden voor o.a. “kankerhoer”. Dit soort gedrag en beledigingen van het personeel van cliënte accepteert zij niet.  Daarnaast zijn er onregelmatigheden vastgesteld bij de elektrameter van het huisje van [klaagster]. (…) Een dergelijke persoon hoeft cliënte niet als gesprekspartner te accepteren.”

1.10    In het bindend advies van 13 december 2017 heeft de bindend adviseur zich onbevoegd verklaard om over de correctie van 6.000 kWh te oordelen. 

1.11    Bij brief van 23 januari 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    in kort geding heeft gevorderd dat klaagster de kosten van heraansluiting diende te betalen en daarbij heeft gesteld dat zij verantwoordelijk was voor het openbreken van de meterkast en het terugdraaien van de meters zonder dat verweerder dit kon aantonen;

b)    ook in de bindend adviesprocedure heeft gesteld dat de exploitanten de kosten van 6.000 kWh terecht bij [P] in rekening hebben gebracht omdat klaagster haar meter teruggedraaid zou hebben;

c)    de privacy van klaagster heeft geschonden door haar in de bindend adviesprocedure met naam en toenaam te noemen en te insinueren dat klaagster de meter heeft teruggedraaid en verantwoordelijk is voor de schade terwijl uit het vonnis van 23 maart 2016 al was gebleken dat dit niet het geval is;

d)    in zijn brief van 3 oktober 2017 klaagster er ten onrechte van heeft beschuldigd dat zij een medewerkster van [X] BV heeft uitgescholden voor “kankerhoer”.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a en b)

3.2    Verweerder heeft klaagster er niet van beschuldigd de meters te hebben teruggedraaid. Verweerder heeft namens zijn cliënten slechts gesteld dat met de meter op klaagsters perceel was geknoeid. Verweerder heeft daaraan geen schuldige persoon verbonden, dus ook niet de naam van klaagster.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    In het bindend advies wordt viermaal de naam van klaagster genoemd maar in geen van deze gevallen wordt de uitspraak over van klaagster aan verweerder verbonden. Het noemen van de naam van klaagster wordt verbonden aan uitspraken die gedaan zijn door [P], de voorzieningenrechter en het installatiebureau dat het installatiewerk op het bungalowpark heeft verricht. Verweerder betwist de privacy van klaagster te hebben geschonden.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    In zijn brief van 3 oktober 2017 heeft verweerder toegelicht waarom hij klaagster niet als gesprekspartner wilde accepteren. Er was sprake van onaanvaardbaar gedrag van klaagster jegens een medewerker van zijn cliënt. Van onnodig grievende uitlatingen is geen sprake geweest.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen

Ad klachtonderdeel a en b)

4.2    De klachtonderdelen a en b worden gezamenlijk behandeld. Beide klachtonderdelen richten zich op stellingen die door verweerder namens zijn cliënten in de gerechtelijke en bindend adviesprocedure zijn ingenomen.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder mocht de stellingen innemen zoals hij heeft gedaan. In de betreffende procedures heeft verweerder de belangen behartigd van de wederpartij van klaagster. Aan het hebben van een geschil en het voeren van procedures is inherent dat over en weer stellingen worden ingenomen waarmee de wederpartij  het niet - steeds - eens zal zijn. Het is aan die partij om daarop gemotiveerd verweer te voeren waarna de rechtsprekende instantie over de ingenomen stellingen zal beslissen. Uit niets is de voorzitter gebleken dat verweerder bij de belangenbehartiging van zijn cliënten en de verwoording in de (proces-)stukken de grenzen van de aan hem toekomende ruime vrijheid heeft overschreden. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    De voorzitter stelt vast dat (enkel) de achternaam van klaagster wordt genoemd in het bindend advies waarnaar klaagster heeft verwezen. De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat de naam van klaagster direct afkomstig is uit stellingen en/of stukken van verweerder. In het bindend advies wordt in de bewuste passages verwezen naar brieven en stellingen van [P]. Van enige privacyschending of ontoelaatbare insinuaties door verweerder is de voorzitter dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel c oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel zo dat verweerder zich onnodig grievend jegens klaagster zou hebben uitgelaten. Volgens de brief van verweerder van 3 oktober 2017 heeft klaagster het woord “kankerhoer” gebruikt. Klaagster heeft dit stellig ontkent. Klaagster heeft eerlijkheidshalve wel erkend - uit frustratie - het woord “klootzakken” te hebben gebruikt. Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is relevant dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Of klaagster nou wel of niet de term “kankerhoer” heeft gebruikt, is hier van ondergeschikt belang. Van belang is dat verweerder mocht afgaan op de mededelingen daarover van zijn cliënt en dat hij dit mocht kwalificeren als onaanvaardbaar gedrag zoals hij heeft gedaan in zijn brief van 3 oktober 2017. Niet kan worden gezegd dat verweerder daarmee de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, temeer ook nu klaagster heeft erkend uit frustratie te hebben gehandeld en te hebben gescholden. Dat klaagster de (inhoud van voornoemde) brief van verweerder als zeer beledigend heeft ervaren kan zo zijn maar dat is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van onnodig grievende bewoordingen door verweerder. Klachtonderdeel d is eveneens kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 19 september 2018.

 

griffier                                                                  voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 september 2018.