Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:20
Zaaknummer
18-655/DB/LI
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door geen verdere actie te ondernemen om de wederpartij en de partijdeskundige te doen overgaan tot uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 28 januari 2019
in de zaak 18-655/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 14 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 augustus 2018 met kenmerk K18-035 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn echtgenote, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 15 augustus 2018, met bijlagen;
- de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 6 september 2018;
- de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 31 oktober 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager en diens buurman de heer A zijn sinds jaren verwikkeld in diverse gerechtelijke procedures. Verweerder is klager vanaf 2013 gaan bijstaan in diens geschil met de heer A.
2.2 In 2017 heeft verweerder klager op basis van een toevoeging bijgestaan in een kort geding procedure tegen A. In deze kwestie is van de zijde van klager gebruik gemaakt van een partijdeskundige, de heer R. Op 12 juli 2017 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Ter zitting hebben klager en A een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij onder meer hebben afgesproken dat de aansluiting van het schuine dak tegen de garage en de muur nog diende te geschieden en dat de heer R in deze de bindend aan klager en A zou voorschrijven welke werkwijze en materialen partijen dienden te hanteren. In de overeenkomst is vastgelegd dat de heer R voor 1 september 2017 een beschrijving zou geven en dat klager en A het werk voor 1 november 2017 zouden uitvoeren.
2.3 Op 20 juli 2017 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden, waarbij klager, de heer A en de heer R aanwezig waren. Van deze bijeenkomst heeft de heer R een verslag gemaakt. De heer R heeft voorts op 25 juli 2017 een plan van aanpak opgesteld. Tussen klager en de heer R is vervolgens een discussie ontstaan over de te verrichten werkzaamheden en te gebruiken materialen. Klager was het niet eens met de door R voorgeschreven werkwijze.
2.4 De heer R heeft bij brief d.d. 18 september 2017 aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat klager zich bleef verzetten, bij herhaling dreigementen jegens de heer R had geuit en dat geen werkzame verhouding meer bestond, zodat hij zich genoodzaakt zag om zijn werkzaamheden te staken.
2.5 Klager en verweerder hebben per e-mail gecorrespondeerd, waarbij klager zijn ongenoegen over de werkzaamheden van R heeft kenbaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens getracht te bemiddelen en heeft in dat verband telefonisch en per e-mail contact opgenomen met de heer R. Deze bemiddelingspoging heeft geen positief resultaat gehad.
2.6 Bij e-mail d.d. 1 februari 2018 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij van mening was dat klager de aanwijzing van de heer R had dienen op te volgen en dat hij verder niets voor klager kon betekenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd en met name geen actie heeft ondernomen om de wederpartij en de partijdeskundige te doen overgaan tot uitvoering van de vaststellingsovereenkomst van partijen van 12 juli 2017.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Verweerder heeft de belangen van klager naar behoren behartigd. Klager kwam in aanvaring met de heer R, nota bene zijn eigen adviseur/partijdeskundige over wiens werkzaamheden klager altijd zeer tevreden was geweest. De heer R heeft klager en A een aanwijzing gegeven over de afwerking van de punten, zoals die eerder ten overstaan van de voorzieningenrechter waren besproken en overeengekomen. De zienswijze van de heer R was niet onredelijk. Verweerder heeft klager geadviseerd om de aanwijzingen van R op te volgen. De heer R had zich bij verweerder beklaagd over de opstelling van klager. Verweerder heeft geprobeerd te bemiddelen tussen klager en R, echter zonder resultaat. Er was een patstelling ontstaan. Voor verweerder was geen taak meer weggelegd. Verweerder beschouwde zijn werkzaamheden, die hij als toegevoegd raadsman in het kader van het kort geding en de nasleep daarvan, moest verrichten, als geëindigd.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de heer R werkzaamheden heeft verricht ter uitvoering van de op 12 juli 2017 tussen klager en A gesloten vaststellingsovereenkomst. Klager kon zich niet vinden in de wijze waarop de heer R dit deed en heeft daarover zijn ongenoegen kenbaar gemaakt aan de heer R en aan verweerder. Verweerder heeft klager geadviseerd om de aanwijzingen van de heer R op te volgen. Naar het oordeel van de raad kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder vond het standpunt van de heer R niet onredelijk en heeft getracht te bemiddelen tussen klager en de heer R. Dat dit geen positief resultaat heeft gehad is niet aan verweerder te wijten en dat de heer R uiteindelijk heeft besloten zijn werkzaamheden te beëindigen evenmin. De raad is van oordeel dat verweerder heeft geacteerd binnen de grenzen van de vrijheid die hij als advocaat heeft om de zaak te behandelen zoals hem goeddunkt. Dat verweerder overigens is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen is naar het oordeel van de raad evenmin gebleken.
5.3 Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2019.
Griffier Voorzitter