Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:21

Zaaknummer

18-400/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid, heeft overschreden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  28 januari 2019

in de zaak 18-400/DB/LI

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 juli 2018 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 9 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief van 24 mei 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 19 juli 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 19 juli 2018 verzonden aan klager.

1.4      Bij e-mail d.d. 15 augustus 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018. Klager en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. K, zijn verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en het nagekomen e-mailbericht met bijlage van verweerster en de nagekomen e-mailberichten met bijlagen van klager d.d. 9 en 17 november 2018.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

            1.         de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden;

            2.         zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Verweerster heeft geprobeerd klager op onethische wijze te benadelen en heeft misbruik gemaakt van klagers beperkte kennis. Klager wenst niet meer door haar benaderd te worden, maar verweerster doet dat toch en stuurt zelfs ongevraagd een voorstel tot beëindiging van het dienstverband, terwijl het enkel ging om een arbeidsconflict. Zij heeft zich daarmee de gedragsregels overtreden en zich ook schuldig gemaakt aan laster.

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid, heeft overschreden

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2019.