Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:289

Zaaknummer

18-315

Inhoudsindicatie

Betreft een klacht van een advocaat tegen een collega-advocaat. Geklaagd wordt dat verweerder is gaan optreden tegen een voormalige wederpartij. De raad is van oordeel dat dat niet betekent dat er sprake is van een tegenstrijdig belang, zoals klaagster heeft gesteld.Ook mocht verweerder informatie waarover hij via zijn cliënt beschikte, delen met anderen. Daaruit is geen samenspanning jegens klaagster af te leiden. Er was geen sprake van onnodig grievende uitlatingen van de kant van verweerder. In het geschil waar klaagster en verweerder bij betrokken waren, waren de emoties hoog opgelopen en hebben beide partijen scherpe bewoordingen gebezigd. In die omstandigheden was dat niet onnodig grievend. Ook is niet gebleken dat verweerder onwaarheid heeft gesproken.

Inhoudsindicatie

Verweerder had in een procedure stukken naar de rechtbank gestuurd en niet naar de wederpartij, zo stelt klaagster. Nu verweerder niet kon aantonen dat hij dat wel had gedaan is dit klachtonderdeel gegrond.

Inhoudsindicatie

Klacht deels gegrond deels ongegrond. Geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 december 2018

in de zaak 18-315

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: mr. [   ]

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 februari 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 april 2018 met kenmerk 2017 KNN038, door de raad ontvangen op 30 april 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 oktober in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar gemachtigde en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klaagster aan de raad van 4 oktober 2018 met de daarin genoemde bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

In de zaak W (W)

2.2    Klaagster heeft W van mei 2014 tot begin augustus 2016 bijgestaan in haar geschil met de besloten vennootschap A.H. B.V. (hierna: AH) over een dressuurpaard. AH werd hierin bijgestaan door verweerder.

2.3    De voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 11 juli 2016 de vordering van W tot opheffing van het door verweerder namens zijn cliënte gelegde beslag afgewezen. Ook de vordering van W tot aanstelling van een andere bewaarder over het dressuurpaard is door de voorzieningenrechter afgewezen.

2.4    De samenwerking tussen klaagster en W is begin augustus 2016 door W beëindigd, waarna de zaak is overgedragen aan een andere advocaat, mr. H.

2.5    Het geschil tussen W en AH is bij gelegenheid van de comparitie van 9 september 2016 geschikt. De schikking is geregeld door mr. H en verweerder.

2.6    Mr. H heeft zich omstreeks oktober 2016 van het tableau laten schrappen.

2.7    Omdat W de nota’s van klaagster onbetaald heeft gelaten, heeft klaagster een beroep heeft gedaan op haar retentierecht. Op 31 augustus 2016, vlak vóór de comparitie, is klaagster een incassoprocedure gestart tegen W.

2.8    In de loop van die incassoprocedure heeft verweerder zich als advocaat voor W gesteld. Klaagster heeft zich in de incassoprocedure laten bijstaan door een advocaat, mr. R.

2.9    Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2017 is de vordering van klaagster toegewezen en is W veroordeeld tot betaling van het gevorderde.

2.10    In deze kwestie is een groot aantal klachten (13) ingediend, onder meer door klaagster tegen verweerder, door verweerder tegen klaagster en klachten waarbij mr. H. en cliënten van verweerder betrokken zijn.

In de zaak H (H)

2.11    Klaagster heeft mevrouw H en haar vader (tezamen: H) bijgestaan in een geschil met mevrouw O. (hierna: O) over drie paarden. O werd hierin bijgestaan door verweerder.

2.12    In deze kwestie zijn verscheidene procedures gevoerd waaronder het verzoek van H aan de voorzieningenrechter te Rotterdam om één van de paarden in bewaring te nemen. In verband daarmee heeft de voorzieningenrechter een mondelinge behandeling bepaald op 29 december 2016.  

2.13    Verweerder heeft zich op 23 december 2016 tot de rechtbank gewend met een uitstelverzoek. Klaagster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is gehonoreerd zodat de datum van 29 december 2016 is gehandhaafd.

2.14    Verder heeft op 3 januari 2017 een kort geding plaats gevonden in Den Bosch, waar klaagster en verweerder namens hun cliënten hebben gepleit.

2.15    De voorzieningenrechter van Rotterdam heeft bij vonnis van 30 december 2016 beslist en de voorzieningenrechter van Den Bosch bij vonnis van 17 januari 2017.

2.16    Waar in het navolgende aan gedragsregels wordt gerefereerd betreft dat de regelgeving die van 1992 tot 2018 van toepassing was.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

In de zaak W

a)    verweerder in strijd met gedragsregel 7 lid 1 en 2  W heeft bijgestaan in de incassoprocedure tussen klaagster en W en in tuchtprocedures van W (en haar zuster) tegen klaagster, terwijl hij eerder tegen W is opgetreden, zodat sprake is van een tegenstrijdig belang.  

Toelichting

Verweerder is als advocaat van AH opgetreden tegen W.  Het staat verweerder, als belangenbehartiger van AH, niet vrij op te treden in zaken die betrekking hebben op of voortspruiten uit het geschil tussen AH en W. Op 7 december 2016 heeft verweerder zich gesteld voor W in de incassoprocedure. Bij brief van 16 januari 2017 heeft verweerder zich gesteld voor W in de tuchtklachten van W en haar zuster tegen klaagster.

b)    verweerder in strijd met gedragsregel 17 jo. 23 lid 2 tuchtprocedures is gestart tegen klaagster.

Toelichting

In reactie op de klacht die klaagster op 31 oktober 2016 tegen mr. H heeft ingediend en de klacht die klaagster op 2 november 2016 heeft ingediend tegen verweerder, is een samenwerkingsverband ontstaan tussen verweerder, mr. H en W met als doel informatie te verzamelen ter onderbouwing van tegen klaagster in te dienen klachten.

Het samenwerkingsverband blijkt uit:

-    de identieke slotalinea in de e-mails van 8 en 9 november 2016 van verweerder resp. mr. H.

-    het delen van vertrouwelijke correspondentie voorzien van commentaar door mr. H en W.

-    alle klachten die tegen klaagster zijn ingediend, waaruit de (in)directe bemoeienis van verweerder blijkt. Door deze bemoeienis van verweerder hebben twee advocaten, een jurist en alle betrokkenen in een periode van anderhalve week acht klachtprocedures tegen klaagster aangespannen. De aanval is buitenproportioneel en staat niet in verhouding tot het feit dat klaagster één keer een klacht tegen verweerder heeft ingediend. Dit is in strijd met de welwillendheid en het vertrouwen dat advocaten jegens elkaar hebben te betrachten. Samen met twee andere klachten van verweerder tegen klaagster (in een andere zaak) is het voor klaagster, die een eenmanszaak heeft, vrijwel onmogelijk tijdig verweer te voeren in alle tien klachtzaken. Daarnaast legt deze klachtenstroom een grote druk op haar eenmanspraktijk en beïnvloedt het haar gezondheid.

c)    verweerder zich in strijd met gedragsregel 31 onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten;

Toelichting

Verweerder heeft zich in zijn klacht tegen klaagster respectievelijk in zijn verweer tegen de klacht van klaagster over haar buitengemeen onnodig grievend uitgelaten ten overstaan van de deken van de orde van advocaten Amsterdam respectievelijk de deken  van de orde van advocaten Noord-Nederland.

Bij brief van 25 november 2016 heeft verweerder het volgende geschreven:

“Collega J. kan de werkelijkheid en fantasie niet meer van elkaar scheiden (…) door de wijze waarop zij elke professionele behandeling van de zaak is kwijtgeraakt.”

“Mr J. wierp haar gifpijlen weer in volle omvang op mij af.(…) Zij is bezeten.” [afkorting-raad].

d)    verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij weet dat deze onjuist zijn;

Toelichting

Verweerder schrijft onwaarheden in zijn verweerschrift in de onderhavige klachtzaak over zijn optreden voor W en het tegenstrijdig belang. Dat geldt ook voor zijn stelling dat de rechtsbijstandverzekering van W de bijstand van verweerder reeds zou hebben voldaan op basis van een fixed fee regeling. Zoals verweerder weet is het onmogelijk dat de rechtsbijstandverzekering van W zijn werkzaamheden vergoedt. Deze werkzaamheden vallen niet onder de dekking van de polis. Het kostenmaximum is gedurende de behandeling van het geschil tussen W en AH bereikt. Het geschil tussen W en klaagster hangt samen met dat geschil en wordt om die reden niet vergoed door rechtsbijstandsverzekeraars. Dat betekent dat verweerder op betalende basis werkt.

In de zaak H

I.    verweerder in strijd met gedragsregel 15 lid 1 heeft nagelaten een afschrift van zijn verzoek aan de voorzieningenrechter aan klaagster toe te zenden;

Toelichting

Verweerder heeft zijn uitstelverzoek van 23 december 2016 rechtstreeks per fax aan de rechtbank Rotterdam gezonden zonder voorafgaand overleg met klaagster of -ondanks zijn mededeling daarover aan de rechter- onder gelijktijdige verzending van een kopie aan klaagster. Klaagster nam bij toeval kennis van het uitstelverzoek doordat een medewerker van de rechtbank contact opnam met klaagster. Klaagster heeft toen alsnog bezwaar kunnen maken waarna is besloten de spoedzitting niet uit te stellen.

II.    verweerder zich in strijd met gedragsregel 31 onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster;

Toelichting

Op de kort gedingzitting van 3 januari 2017 heeft verweerder ten overstaan van de voorzieningenrechter en de cliënten van klaagster op een vraag van klaagster naar aanleiding van het pleidooi van verweerder, meegedeeld dat de oren van klaagster niet functioneerden. Tijdens het pleidooi van klaagster betichtte verweerder klaagster van vuilspuiterij en stelde dat klaagster niet in staat was de belangen van haar cliënten te behartigen. Klaagster verwijst naar de verklaring van haar cliënten van 27 februari 2017, waarin dit wordt bevestigd.

 

4    VERWEER

In de zaak W

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het staat verweerder vrij om W bij te staan. Er is geen sprake van tegenstrijdige belangen. Een kantoorgenoot van verweerder heeft de incassoprocedure overgenomen van mr. H. Op verzoek van W heeft verweerder de behandeling van deze zaak overgenomen. Verweerder zag en ziet geen tegenstrijdige belangen. Bovendien wilde hij zijn cliënte niet in de steek laten.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    W, haar zuster en mr. H hebben zelf klachten ingediend tegen klaagster. Hierbij was verweerder niet betrokken. Verweerder staat W niet bij in haar klachtzaak tegen klaagster. Verweerder staat de zuster van W wel bij in haar klachtzaak tegen klaagster en in de strafzaak. Het staat verweerder vrij zaken van de zuster van W aan te nemen. Verweerder heeft niet samengewerkt met mr. H en W, op grond waarvan sprake zou zijn van een complot tegen klaagster. Het kan verweerder niet worden tegengeworpen dat er informatie tussen genoemde personen is uitgewisseld over het handelen van klaagster. Ook kan het verweerder niet worden tegengeworpen dat hij kennis heeft kunnen nemen van schriftelijke stukken van klaagster, die belastend voor haar zijn.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft ontkend dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder heeft eveneens ontkend dat hij onwaarheid heeft gesproken over de wijze waarop zijn werkzaamheden worden vergoed. Hij heeft een opdrachtbevestiging overgelegd van de verzekeringsmaatschappij van W (DAS) van 29 december 2016 waaruit blijkt dat hij opdracht heeft gekregen W bij te staan in het geschil met klaagster.

In de zaak H

Ad klachtonderdeel I)

4.5    In deze kwestie zijn tal van procedures gevoerd. Gedragsregel 15 lid 1 is niet geschonden door verweerder en hij weet niet waar klaagster op doelt.

Ad klachtonderdeel II)

4.6    Verweerder heeft zich tijdens de behandeling van het kort geding van 3 januari 2017 niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster. Zelf heeft hij veel te verduren gehad  omdat klaagster hem bij herhaling beschuldigde van het plegen van misdrijven. Bovendien is het ondenkbaar dat de voorzieningenrechter de vermeende uitspraken van verweerder zou hebben toegestaan.

 

5    BEOORDELING

In de zaak W

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder is gaan optreden voor W in een incassoprocedure die klaagster tegen W heeft aangespannen, terwijl verweerder voordien tegen W is opgetreden, als advocaat van AH. Klaagster stelt dat het verweerder niet vrijstaat voor W op te treden omdat hij in het geschil tussen AH en W tegen W is opgetreden. Daarmee zou gedragsregel 7 lid 1 en 2 zijn geschonden. De raad volgt klaagster niet. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënt AH behartigd in een conflict met W en nadien de belangen van W in een conflict met een derde (klaagster). De raad ziet niet in dat er hier sprake is van tegenstrijdige belangen. Het is de raad bovendien bekend dat het niet ongebruikelijk is dat een advocaat van een wederpartij vervolgens door die wederpartij wordt ingeschakeld om voor haar op te treden in een geschil met een derde. Daarmee ontstaat geen belangenconflict. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door op te treden voor W tegen klaagster. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Klaagster heeft gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17, die bepaalt dat advocaten behoren te streven naar een verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen en voorts dat verweerder het maken van onnodige kosten niet heeft vermeden, doordat hij zoveel klachten heeft ingediend dat klaagster in haar broodwinning wordt belemmerd, zo begrijpt de raad dit klachtonderdeel. Klaagster meent dat er sprake is van samenspanning jegens haar. Zij heeft daartoe onder meer een beroep gedaan op een e-mail van verweerder aan klaagster van 8 november 2016 waarin hij schrijft dat hij een klacht zal indienen tegen klaagster en daarbij bewijsstukken zal overleggen waaronder verklaringen van mr. H en twee andere advocaten als ook van de familie W. Voorts baseert klaagster zich op een e-mail van 11 november 2016 van verweerder aan klaagster waaruit blijkt dat verweerder over informatie beschikte die klaagster aan W heeft doorgegeven en e-mails van 26 en 27 november 2016 van W aan verweerder waaruit blijkt dat W aan verweerder de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en haar heeft doen toekomen, voorzien van commentaar. Klaagster stelt dat deze stukken zijn gebruikt om klachten tegen haar in te dienen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het hem vrijstond informatie en mailwisseling tussen klaagster en W en anderen te gebruiken in de klachtprocedures tegen klaagster.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld. Als verweerder al informatie heeft uitgewisseld met W en mr. H (en anderen) over het handelen van klaagster, staat hem dat vrij en kan dat niet als klachtwaardig worden gekwalificeerd. Het is immers informatie waarover hijzelf beschikt dan wel die hij van zijn cliënt(en) heeft verkregen teneinde hun belangen te behartigen in de klachtprocedures. Dat is niet klachtwaardig maar behoort tot de taak van een advocaat. Dat de klachtprocedures tegen klaagster haar belemmeren in haar praktijkuitvoering en haar gezondheid schaden, is uiteraard vervelend voor klaagster, maar geen reden om geen klachten tegen haar in te dienen, als de cliënt van verweerder of verweerder zelf meent in een eigen belang te zijn getroffen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    De zinsneden waar klaagster op doelt, komen voor in de briefwisseling met de deken waarin verweerder reageert op de klacht van klaagster jegens verweerder. De raad stelt vast dat uit deze klachtzaak en de andere bij de raad ambtshalve bekende klachtzaken is gebleken dat de emoties tussen partijen hoog zijn opgelopen en dat beide partijen scherpe bewoordingen en beschuldigingen jegens elkaar niet schuwen. De uitlatingen van verweerder over klaagster zijn weliswaar minder gelukkig, maar in die omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Het in dit klachtonderdeel gestelde, te weten dat verweerder onwaarheid spreekt, als hij stelt dat zijn kosten in de incassoprocedure zijn vergoed door de rechtsbijstandsverzekering van W, is, naar het oordeel van de raad, niet komen vast te staan. Klaagster heeft haar standpunt niet met bewijsstukken ondersteund, terwijl verweerder een opdrachtbevestiging heeft overgelegd van 29 december 2016 waaruit blijkt dat er via de DAS kennelijk dekking was voor de kosten van rechtsbijstand. Derhalve kan verweerder niet verweten worden dat hij feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist dat die in strijd zijn met de waarheid. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

In de zaak H

Ad klachtonderdeel I

5.6    Verweerder heeft ontkend dat hij stukken naar de rechtbank heeft gestuurd, die niet tevens gelijktijdig in kopie aan klaagster zijn gestuurd, maar heeft verzuimd bewijsstukken daarvan over te leggen. Het had op de weg van verweerder gelegen bewijs hiervan over te leggen. Nu de gedragsregels uitdrukkelijk bepalen dat een advocaat gehouden is kopie van brieven en stukken die naar de rechtbank worden gestuurd, gelijktijdig in kopie naar de advocaat van de wederpartij te sturen, kan de raad niet vaststellen dat verweerder zich aan die regel heeft gehouden en oordeelt dit handelen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel II

5.7    Uit de stukken is gebleken dat de emoties tussen partijen hoog zijn opgelopen en beiden scherpe woorden en verwijten niet hebben geschuwd. De raad verwijst naar hetgeen hierboven onder 5.4 is overwogen en ook hier geldt. Klaagster heeft van haar kant bovendien ernstige beschuldigingen geuit jegens verweerder en zelfs aangifte gedaan bij de politie wegens vermeend strafbaar handelen. Onder die omstandigheden oordeelt de raad de uitlatingen van verweerder minder gelukkig, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat de voorzieningenrechter niet heeft ingegrepen is niet relevant voor de vraag of verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval, waarbij slechts één klachtonderdeel gegrond is (I), terwijl klaagster door de handelwijze van verweerder niet is benadeeld omdat zij wel heeft kunnen reageren op het bewuste uitstelverzoek en met succes bezwaar daartegen heeft gemaakt, is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met gegrondbevinding van dat klachtonderdeel zonder oplegging van een maatregel.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

In de zaak W

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

In de zaak H

-    verklaart klachtonderdeel I gegrond en klachtonderdeel II ongegrond.

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, A.H. Lanting, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 december 2018.