Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:329

Zaaknummer

19-097

Inhoudsindicatie

In afwachting van het aanvullend onderzoek van de deken houdt de raad de beslissing over beide klachtonderdelen aan tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2019

in de zaak 19-097

naar aanleiding van de klacht van:

 

Klaagster

Gemachtigde: mevrouw [C]

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 juli 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 februari 2019 met kenmerk K 18/89, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is met kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij beschikking van 10 januari 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, aangevuld bij beschikking van 22 januari 2018, is de stichting [A] (hierna: [A]) naar aanleiding van een ambtshalve voornemen daartoe, met ingang van 1 februari 2018 ontslagen als bewindvoerder van onder meer mevrouw [B]. Daarbij is klaagster (in de persoon van mevrouw [C]) tot haar nieuwe bewindvoerder benoemd. [A] werd in deze procedure blijkens de beschikking van de kantonrechter bijgestaan door verweerster en haar kantoorgenoot mr. [G] van [naam advocatenkantoor].

2.3    Op 11 april 2018 zijn [A] en rechthebbende mevrouw [B] tegen voornoemde beschikking in hoger beroep gekomen. Onder het hoger beroepschrift is vermeld dat de zaak wordt behandeld door verweerster en mr. [G].

2.4    Bij beschikking van 11 juli 2018 heeft het gerechtshof Den Haag [A] en mevrouw [B] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat zij het hof bij V-formulier van 5 juni 2018 van hun advocaten (verweerster en mr. [G]) hebben laten weten dat zij het hoger beroep wensten in te trekken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van een cliënte (mevrouw [B]) waarvan klaagster, in de persoon van mevrouw [C], bewindvoerder is.

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij nooit heeft voldaan aan terugbelverzoeken en evenmin een reactie heeft gegeven op de e-mails van klaagster. Zo is de brief/e-mail van 15 februari 2018 niet beantwoord en is een e-mail van 5 juni 2018 onbeantwoord gebleven en op 15 juli 2018 door verweerster gewist;

b)    zij zonder toestemming van rechthebbende en klaagster hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemde beschikking van de kantonrechter te Rotterdam. [A] is met ingang van 1 februari 2018 ontslagen als bewindvoerder. Alle procedures van na deze datum hadden moeten worden goedgekeurd door klaagster, maar een dergelijke toestemming is niet gevraagd door verweerster. Ook rechthebbende mevrouw [B], heeft aangegeven dat zij geen toestemming heeft gegeven.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft in haar schriftelijke verweer aangegeven dat zij en haar collega mr. [G] gezamenlijk [A] en mevrouw [B] hebben bijgestaan in het ambtshalve ontslag van [A]. In verband met haar destijds aanstaande verblijf in het buitenland hebben zij op voorhand de taken verdeeld.

Ten aanzien van de beide klachtonderdelen heeft zij het volgende naar voren gebracht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft erkend dat zij eenmaal schriftelijk en eenmaal telefonisch is benaderd door klaagster, maar zij heeft daaraan toegevoegd dat dit tijdens haar afwezigheid is gebeurd. Haar waarnemers hebben niet aangegeven te zijn benaderd door mevrouw [C], ondanks dat het antwoordapparaat de nummers van de waarnemers heeft weergegeven en er een automatisch antwoord was ingesteld voor haar e-mail. Er is niet ingesproken op het antwoordapparaat. Als wel contact was opgenomen, had mr. [G] de vragen kunnen beantwoorden, daar hij het dossier in beheer had.

Bij dupliek heeft verweerster aangegeven dat inmiddels is gebleken dat mevrouw [C] op 5 juni 2018 heeft gebeld naar het telefoonnummer van haar kantoorgenoot mr. [A]. Hij maakt echter als enige van het kantoor gebruik van een externe telefoondienst. Deze dienst heeft niets te maken met verweerster of de overige advocaten en verweerster ontvangt dan ook geen overzicht van telefonische contacten met dat telefoonnummer.

Ten aanzien van de gewiste e-mail van 5 juni 2018 heeft verweerster erop gewezen dat zij pas de e-mail heeft gewist nadat haar bij terugkomst uit het buitenland was meegedeeld dat er geen zaken meer waren waar nog actie op ondernomen hoefde te worden. De door klaagster overgelegde brief van 15 februari 2018 is verweerster onbekend.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft ontkend dat door haar en mr. [G] zonder toestemming hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam. Verweerster heeft van [A] begrepen dat zij de rechthebbenden hebben benaderd met de vraag of zij hoger beroep wilden instellen tegen de beschikking. Dit is gebeurd toen [A] nog bewindvoerder was. Verweerster heeft van [A] een lijst ontvangen van cliënten, waaronder mevrouw [B], die hoger beroep wilden instellen. Mevrouw [B] heeft hiervoor getekend en daarmee toestemming gegeven voor hoger beroep. Het feit dat zij daar later op terug is gekomen, doet niet af aan haar toestemming ten tijde van het instellen van het hoger beroep.

4.4    Tijdens de zitting op 25 november 2019 heeft verweerster nader verweer gevoerd, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Het proces-verbaal is aan deze beslissing gehecht.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad constateert dat de verklaringen van verweerster ter zitting op een aantal punten sterk afwijken van hetgeen zij in haar schriftelijke verweer naar voren heeft gebracht. Het belangrijkste verschil tussen beide verweren is dat verweerster tijdens de zitting vrijwel geheel afstand heeft genomen van de zaak, terwijl zij in haar schriftelijke verweer had aangegeven de zaak samen mr. [G] te hebben behandeld. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat haar enige bemoeienis met de zaak heeft bestaan uit het doornemen van de lijst van rechthebbenden die in hoger beroep wilden gaan en haar suggestie aan mr. [G] om nog contact op te nemen met mevrouw [B] en klaagster. Verweerster heeft zich tijdens de zitting daarbij beroepen op haar veelvuldige afwezigheid in de periode waarin deze zaak speelde. Deze afwezigheid is slechts ten dele door haar met stukken onderbouwd.

Daarnaast zijn bij de raad naar aanleiding van de zitting vragen gerezen over de telefonische bereikbaarheid van de advocaten van [naam advocatenkantoor].

5.2    Vanwege de discrepantie tussen beide verweren acht de raad van belang dat nader onderzoek wordt gedaan alvorens op de klacht wordt beslist.

5.3    De deken wordt verzocht om het onderzoek te heropenen en daarin mee te nemen hetgeen hiervoor is overwogen en in het bijzonder het volgende te onderzoeken:

-     wie heeft de opdracht van [A] gekregen om bijstand te verlenen inzake het ambtshalve ontslag van [A] als bewindvoerder, is deze opdracht schriftelijk bevestigd en zo ja, door wie;

- hoe zijn de taken tussen verweerster en mr. [G] verdeeld;

- wie heeft het hoger beroep ingediend en wie heeft het hoger beroep weer ingetrokken;

- is voor het hoger beroep een toevoeging aangevraagd en zo ja, door wie en hoe is deze toevoeging afgewikkeld;

- wanneer is verweerster in de relevante periode afwezig geweest;

- heeft mr. [G] verweerster op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in de zaak en zo ja, van welke wel en welke niet;

- wanneer is mr. [G] beëdigd als advocaat en wanneer heeft hij zijn stageverklaring behaald;

- in hoeverre heeft verweerster mr. [G] in deze zaak begeleid in de periode waarin hij nog advocaat-stagiair was en zij zijn patroon;

- heeft mr. [G] mevrouw [B] om toestemming gevraagd voor het instellen van hoger beroep;

- hoe is de telefonische bereikbaarheid van [naam advocatenkantoor] georganiseerd;

- welke onderlinge afspraken zijn er tussen de vier advocaten voor het geval dat een cliënt de verkeerde advocaat heeft benaderd en hoe is dat in het onderhavige geval gegaan?

5.4    In afwachting van het aanvullend onderzoek van de deken houdt de raad de beslissing over beide klachtonderdelen aan tot een nader te bepalen zitting.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    heropent het onderzoek;

-    draagt de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland op om aanvullend onderzoek te verrichten zoals onder 5.3 is omschreven en zo mogelijk vóór 1 februari 2020 zijn bevindingen ter kennis van de raad te brengen;

-    bepaalt dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad. Klaagster en verweerster ontvangen te zijner tijd een oproeping daarvoor;

-    houdt ieder verdere beslissing aan.

 

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg , voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, E.M.G. Pouls, H.H. Tan en M. Tijseling, leden en bijgestaan door

mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.

 

Griffier                                                                           Voorzitter

 

Verzonden d.d. 16 december 2019