Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:65
Zaaknummer
18-514/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 8 april 2019
in de zaak 18-514/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 31 oktober 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 5 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 juni 2018 met kenmerk R 2018/40 cij/mb, door de raad ontvangen op 26 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 31 oktober 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 31 oktober 2018 is verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 29 november 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. R. Küçükünal. Klager is ondanks behoorlijke oproeping niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 29 november 2018 en de nadere toelichting daarop d.d. 24 januari 2019.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager is gescheiden van de moeder van zijn dochter, mevrouw A.E. Nadien is de moeder van A.E. hertrouwd met de heer E. A.E. voert de achternaam van E. en is door hem in Turkije geadopteerd.
2.2 Klager heeft tegen de Turkse adoptiebeslissing hoger beroep ingesteld in Turkije en het adoptiebesluit is naar aanleiding daarvan ongedaan gemaakt.
2.3 Klager heeft in 2016 door zijn advocaat bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot exequaturverlening van de Turkse appèlbeslissing ex artikel 431 lid 2 Rv laten indienen. Belanghebbende bij dit verzoek was mevrouw A.E. Zij werd in deze procedure bijgestaan door verweerster, die voor haar een verweerschrift heeft ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich in het verweerschrift dat zij namens haar cliënte in de exequaturprocedure heeft ingediend, onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, daarin onwaarheden heeft vermeld en de privacy van klager heeft geschonden door als productie een tegen hem gewezen strafvonnis over te leggen waarvan hij zelf niet op de hoogte was.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Hij is van mening zijn klacht afdoende te hebben onderbouwd met bewijsstukken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Vanwege het feit dat de voorzitter de klacht – naar het oordeel van de raad terecht – kennelijk ongegrond achtte, komt de raad aan een beoordeling van de gevorderde schadevergoeding (die door klager bij brief van 24 januari 2019 overigens zonder nadere toelichting is verlaagd van EURO 10.000,- naar EURO 0,05) niet toe.
5.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, en mrs. M.P. de Klerk, J. Nijhuis, A. Schaberg en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019.