Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:245

Zaaknummer

7467

Inhoudsindicatie

Schending zorgvuldigheidsnorm door verzuim tijdig appel in te (laten) stellen en bovendien klager hierover onjuist geïnformeerd. Klacht over "fixed fee" ongegrond.

Uitspraak

Beslissing

van 21 augustus 2015

in de zaak 7467

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 23 februari 2015, onder nummer L 305-2014, aan partijen toegezonden op 23 februari 2015, waarbij naar aanleiding van een klacht van klager tegen verweerder het volgende is beslist:

1.    verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

2.    verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 gegrond en legt aan verweerder ter zake van de gegrond verklaarde onderdelen de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

3.    bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat deze beslissing onherroepelijk is, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en schrappingen, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

4.    beveelt dat het enkele feit van deze schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:44.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van de beslissing ten aanzien van de gegrondverklaring van de onderdelen 1 en 4 in hoger beroep is gekomen, is op 23 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2015, waar klager en verweerder vergezeld door zijn raadsman zijn verschenen. De raadsman van verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voorzover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    heeft verzuimd hoger beroep in te stellen van een strafvonnis, maar aan klager heeft meegedeeld dat dit wel was gebeurd; als gevolg van het verzuim is klagers veroordeling van acht maanden gevangenisstraf onherroepelijk geworden;

2.    (…);

3.    (…);

4.    om bijbetaling heeft verzocht, terwijl met klagers eerdere advocaat, verbonden aan hetzelfde kantoor als verweerder, was afgesproken dat het door klager betaalde bedrag van € 10.000,-- een all-in bedrag was, geldend voor alle instanties tot aan de Hoge Raad.

4    FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

2.1     Klager werd door mr. X, verbonden aan het zelfde kantoor als verweerder,

doch werkzaam op een andere locatie, bijgestaan in een tweetal strafzaken.

    In mei 2013 heeft verweerder de behandeling van een van deze strafzaken

overgenomen. Klager had ter zake een bedrag van € 10.000,- betaald aan

mr. X.

2.2     In mei 2013 heeft verweerder zich als raadsman gesteld bij de rechtbank

Gelderland, locatie Arnhem. Vervolgens heeft niet alleen verweerder maar

ook een kantoorgenoot van verweerder werkzaamheden verricht in klagers

dossier. Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens de zitting op 12 december

2013.

2.3     De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem heeft op 24 december 2013

vonnis gewezen, waarbij klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van

240 dagen. Klager en verweerder hebben afgesproken dat hoger beroep zou

worden ingesteld tegen dit vonnis.

2.4     Op 8 januari 2014 hebben klager en verweerder de inhoud van het vonnis

besproken. Verweerder heeft klager tijdens deze bespreking meegedeeld dat

appel was ingesteld. Verweerder heeft klager tevens verzocht om bijbetaling.

Verweerder stelde zich op het standpunt dat de reeds door hem verrichte en

nog te verrichten werkzaamheden een aanvulling rechtvaardigden op het

reeds aan mr. X betaalde bedrag van € 10.000,-. Klager stelde zich

daarentegen op het standpunt dat het betaalde bedrag van € 10.000,- zag

op alle werkzaamheden in eerste aanleg en in appel.

2.5     Op 11 februari 2014 heeft klager mr. Y verzocht om de behandeling van de

zaak over te nemen van verweerder.

2.6     Op 12 februari 2014 is klager gebleken dat het vonnis van de rechtbank

Gelderland, locatie Arnhem, d.d. 24 december 2013 inmiddels onherroepelijk

was geworden, doordat geen appel was ingesteld tegen het vonnis.

2.7     Bij e-mailbericht d.d. 28 maart 2014 heeft verweerder de kwestie gemeld hij

zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de ontvangst van het

    e-mailbericht heeft bevestigd bij e-mailbericht van 7 april 2014.

5    BEOORDELING

5.1    Op 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De gewijzigde Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 bij de deken zijn ingediend. De onderhavige klacht is ingediend vóór 1 januari 2015, en zal dus worden beoordeeld  aan de hand van de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 gold, hierna aan te duiden als “Advocatenwet (oud)”.

Klachtonderdeel 1

5.2    Het staat vast dat tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland d.d. 24 december 2013 - ondanks de daartoe strekkende afspraak van klager en verweerder - geen appel is ingesteld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij een kantoorgenoot had verzocht hoger beroep in te stellen, en pas na het verstrijken van de appeltermijn (welke termijn verstreek op 7 januari 2014) heeft geconstateerd dat dat niet was gebeurd. Het hof overweegt dat een beroepsfout in beginsel tevens schending van de zorgvuldigheidsnorm ex artikel 46 Advocatenwet (oud) impliceert. In het onderhavige geval heeft verweerder niet alleen verzuimd tijdig appel in te (laten) stellen, maar heeft hij in een gesprek met klager op 8 januari 2014 – blijkbaar zonder enige verificatie – medegedeeld dat het appel wel degelijk was ingesteld. Door aldus te handelen heeft verweerder de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten ten opzichte van klager verzaakt. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel 4

5.3    Klager en verweerder bleken tijdens de bespreking van 8 januari 2014 een verschillend beeld te hebben van de financiële afspraken die bij aanvang van de zaak tussen de kantoorgenoot van verweerder, mr. X, en klager waren gemaakt. Klager stelde zich op het standpunt dat er een “fixed fee” van EUR 10.000,- was overeengekomen voor de behandeling in eerste aanleg en een eventueel hoger beroep; verweerder verkeerde in de veronderstelling dat het bedrag van EUR 10.000,- enkel zag op de behandeling in eerste aanleg. Wat er ook zij van de verschillende visies, feit is dat verweerder – geconfronteerd met het standpunt van klager – zich bij dat standpunt heeft neergelegd. Desgevraagd heeft verweerder ter terechtzitting van de raad op 26 januari 2015 verklaard: “Op 8 januari 2014 zei klager dat de betaling ook voor de behandeling van de zaak in appel was en daar heb ik me bij neergelegd.” Er heeft ook geen aanvullende betaling plaatsgevonden. Anders dan de raad oordeelt het hof derhalve dat klachtonderdeel 4 ongegrond is.

De maatregel

5.4    Nu enkel klachtonderdeel 1 gegrond is, kan de beslissing van de raad betreffende de opgelegde maatregel niet in stand blijven. Gelet op de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder, waarbij aan hem herhaaldelijk voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd, zal de op te leggen maatregel wel zwaarder dienen te zijn dan hetgeen voor een beroepsfout als de onderhavige in de regel wordt opgelegd. Zou er bij een “first offender” wellicht volstaan kunnen worden met een berisping, in het geval van verweerder zal het hof verweerder schorsen in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van 6 weken, welke maatregel bovendien openbaar gemaakt zal worden op de hierna aangegeven wijze.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 23 februari 2015, nummer L305-2014, voor zover het betreft de gegrondverklaring van klachtonderdeel 4, alsmede voor zover het betreft de opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van 3 maanden;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond;

- legt verweerder ter zake van klachtonderdeel 1 de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 weken;

- bepaalt dat de schorsing ingaat op 15 september 2015 of, indien verweerder uit anderen hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing respectievelijk zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven

- beveelt dat deze opgelegde maatregel van schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2015.

griffier    voorzitter                            

De beslissing is verzonden op 21 augustus 2015.