Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:15
Zaaknummer
16-1096/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Een handschriftdeskundige is tot de conclusie gekomen dat een handtekening onder een verklaring waarin afstand wordt gedaan van het recht om in de onderhavige procedure over verweerder te klagen, hoogstwaarschijnlijk van klager afkomstig is. Gelet daarop is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat - zoals klager stelt - de handtekening niet van klager is. In het kader van de klachtprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten. De raad verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 29 januari 2018
in de zaak 16-1096/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 25 april 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 25 november 2016 met kenmerk K097 2016 dk/ab, door de raad ontvangen op 28 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht zou aanvankelijk inhoudelijk worden behandeld op de zitting van 22 mei 2017. Tijdens die zitting is de behandeling echter aangehouden tot de zitting van 27 november 2017. Op die datum is de zaak behandeld in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en echtgenote, en verweerder.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de bij 1.2 genoemde brief (met bijlagen) van de deken;
- de brief gedateerd 19 januari 2017 (inclusief bijlage) van verweerder, door de raad op 20 januari 2017 per e-mail ontvangen;
- de faxbrief van 23 januari 2017 van de gemachtigde van klager;
- de e-mail van 25 januari 2017 (inclusief bijlagen) van verweerder;
- de e-mail van 31 januari 2017 (inclusief bijlagen) van verweerder;
- de e-mail van 13 april 2017 (inclusief bijlagen) van verweerder;
- de e-mail van 22 mei 2017 (inclusief bijlage) van verweerder;
- de e-mail van 10 november 2017 (inclusief bijlage) van verweerder.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager vanaf 24 februari 2016 bijgestaan in een bezwaarprocedure tegen een beschikking van 5 februari 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
2.2 Op 17 februari 2016 hebben verweerder en klager een ‘bewustzijnsverklaring en overeenkomst vast advocatentarief’ ondertekend, opgesteld in de Turkse taal. Blijkens de Nederlandse versie van deze overeenkomst staat in artikel 6:
“(…) Voor de in artikel 1 van deze opdracht aangenomen opdracht zal aan de advocaat een vast advocatentarief van € 12.000 (zegge: € twaalfduizend) worden betaald, dit is exclusief het bedrag voor leges van (gerechtelijke) kosten. (…)”
In de artikelen 5 en 8 van de overeenkomst is opgenomen dat er geen restitutie of verrekening plaats zal vinden van een bedrag wegens niet gewerkte uren.
2.3 Klager heeft een bedrag van EUR 12.000,- aan verweerder betaald.
2.4 Bij brief van 19 april 2016 heeft de echtgenote van klager aan verweerder bericht dat zij en klager hadden besloten om met de zaak te stoppen. Voorts heeft zij verweerder verzocht om het bedrag van EUR 12.000,- terug te storten. Verweerder heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek.
2.5 Bij e-mail van 25 april 2016 heeft de echtgenote van klager namens klager bij de deken de onderhavige klacht over verweerder ingediend. Na het verrichten van zijn onderzoek heeft de deken het klachtdossier bij brief van 25 november 2016 doorgezonden aan de raad. Bij brief van 5 december 2016 heeft de griffie de ontvangst van het klachtdossier aan partijen bevestigd.
2.6 Verweerder heeft de raad bij brief van 19 januari 2017 als volgt bericht:
“(…) Naar aanleiding van uw brief d.d. 5 december 2016, vraag ik uw aandacht voor het volgende.
De bovengenoemde persoon [klager; RvD] heeft mij kenbaar gemaakt dat hij graag alle openstaande procedures zou willen intrekken, om hem moverende reden(en), hetgeen is geschied middels ondertekening d.d. 27 december 2016 van het onderste gedeelte van de bewustverklaring- en vaste advocaten honorarium overeenkomst d.d. 17 februari 2016 (prod. 1).
Ik ga er derhalve vanuit dat een inhoudelijke behandeling van de klacht uwerzijds achterwege kan blijven.”
2.7 Bij e-mail van 20 januari 2017 heeft de griffie van de raad verweerder onder meer bericht dat de door verweerder toegezonden verklaring in de Turkse taal was opgesteld en dat de griffie enkel stukken in de Nederlandse taal wenste te ontvangen. Voorts heeft de griffie verweerder bericht dat klager dan wel diens gemachtigde de klacht zelf (schriftelijk) diende in te trekken.
2.8 Daarop heeft verweerder bij e-mail van 20 januari 2017 onder meer als volgt gereageerd:
“(…) De Nederlandse versie is reeds in uw bezit, t.w. achterzijde van de bewustverklaring- en vaste advocaten honorariumovereenkomst d.d. 17 februari 2016, alleen hetgeen is overeengekomen is nader ingevuld in het Turks en daar staat letterlijk vertaald het volgende weergegeven “met ondertekening wordt bij dezen afstand gedaan en ingetrokken alle klachten, disciplinaire- en gerechtelijke procedures”.
Voor wat betreft uw opmerking dat de klacht door [klager] zelf danwel door zijn gemachtigde zelf ingetrokken dient te worden dient opgemerkt te worden dat [klager] de zaak heeft ingetrokken, ten bewijze waarvan ik u [de] in de vorige alinea genoemde overeenkomst heb toegezonden, zodat ik niet achter [klager] dan wel een gemachtigde aan kan gaan om de zaak nogmaals in te laten trekken.”
2.9 De raad heeft genoemde e-mailberichten van verweerder doorgezonden aan de gemachtigde van klager. Hij heeft daar bij brief van 23 januari 2017 als volgt op gereageerd:
“(…) In antwoord op uw brief van 20 januari jl. in bovengenoemde zaak kan ik u het volgende laten weten.
Nadat ik cliënt telefonisch heb ingelicht over het standpunt van [verweerder], dat cliënt zou hebben getekend voor het intrekken van zijn klacht, is cliënt vandaag onmiddellijk naar mijn kantoor gekomen. Hij is zeer onaangenaam verrast door de stelling van [verweerder] en geeft in reactie op de in [d]e Turkse taal opgeschreven verklaring op de oorspronkelijke opdrachtbevestiging, die zou zijn aangetekend op 27 december 2016, het volgende aan:
- cliënt ontkent uitdrukkelijk deze verklaring te hebben gedaan en daarvoor zijn handtekening te hebben gezet;
- cliënt heeft op 27 december 2016 geen contact gehad met [verweerder] en overigens ook in de afgelopen maanden niet;
- cliënt kan zich niet herinneren op enige pagina die [verweerder] hem heeft laten ondertekenen, meer dan 1 keer zijn handtekening te hebben gezet;
- cliënt wil zijn klacht helemaal niet intrekken, maar integendeel uitbreiden, waarover hieronder meer.
Het bovenstaande in aanmerking genomen, kan cliënt tot geen andere conclusie komen dan dat [verweerder] de overgelegde verklaring op enige wijze heeft vervalst. (…)”
2.10 Klager heeft aangifte tegen verweerder gedaan en er is een civielrechtelijke procedure opgestart met betrekking tot de authenticiteit van de geplaatste handtekeningen.
2.11 Bij beschikking van 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag, team Handel, een schriftexpert als deskundige benoemd.
2.12 Op 10 november 2017 heeft verweerder de raad het rapport d.d. 13 oktober 2017 van de schriftexpert toegezonden. De conclusie van dit rapport luidt onder meer als volgt:
“(…) Op grond van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder “müvekkil” [‘klant’; RvD] op de overeenkomst d.d. 27 december 2016 hoogstwaarschijnlijk door degene is vervaardigd die het vergelijkingshandschrift [6 tot en met 23] heeft geproduceerd. Volgens opgave is het genoemde referentiemateriaal afkomstig van [klager]. (…)”
2.13 De gemachtigde van klager heeft de raad bij brief van 6 oktober 2017 onder meer bericht dat het voorlopig deskundigenbericht - met de conclusie dat de handtekening onder de verklaring van 27 december 2016 hoogstwaarschijnlijk van klager afkomstig was - klager zeer had verbaasd, omdat hij weet dat hij de bewuste verklaring niet heeft ondertekend. De gemachtigde heeft de raad verzocht verweerder te verzoeken uitleg te geven over de omstandigheden waaronder klager de bewuste verklaring zou hebben getekend.
Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de raad de gemachtigde van klager bericht dat niet aan zijn verzoek zou worden voldaan, maar dat hem het vrij stond om nadere aanhouding van de behandeling te verzoeken indien hij en zijn cliënt tijd nodig hadden om nader onderzoek te verrichten.
Een aanhoudingsverzoek is uitgebleven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij klager voor een beroepsprocedure naar aanleiding van een beschikking d.d. 5 februari 2014 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de IND), inhoudende ongegrondverklaring van een bezwaarschrift betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 28 februari 2014, een bedrag van EUR 12.000,- in rekening heeft gebracht;
b) hij niet bereid is het bedrag van EUR 12.000,- aan klager terug te betalen;
c) hij niet bereid is met klager overleg te plegen naar aanleiding van diens verzoek tot terugbetaling van het bedrag van EUR 12.000,-;
d) hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand op basis van een toevoeging.
4 VERWEER
4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat - gelet op het rapport van de schriftexpert - onomstotelijk vaststaat dat klager op 27 december 2016 uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om in de onderhavige zaak over verweerder te klagen. De klacht dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5 BEOORDELING
5.1 De door de rechtbank benoemde deskundige is blijkens het rapport d.d. 13 oktober 2017 tot de conclusie gekomen dat de betwiste handtekening op het onderste gedeelte van de overeenkomst hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van klager. Gelet daarop is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat - zoals klager stelt - de handtekening op de aanvulling op de overeenkomst, geplaatst op 27 december 2016, niet van klager is.
5.2 De raad moet er, op basis van het thans voorliggende dossier, van uitgaan dat klager in de aanvulling d.d. 27 december 2016 afstand heeft gedaan van zijn recht om in de onderhavige zaak over verweerder te klagen. Het dossier bevat immers geen feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt. Daarbij wordt opgemerkt dat in het kader van de onderhavige klachtprocedure geen uitgebreid onderzoek naar de feiten past, zoals door de gemachtigde van klager is verzocht. Dit geldt temeer nu klager aanvankelijk het plaatsen van de handtekening heeft betwist, terwijl hij - na ontvangst van het voorlopig deskundigenbericht - de raad heeft verzocht om onderzoek te verrichten naar de omstandigheden waaronder de handtekening zou zijn geplaatst.
5.3 Nu klager niet heeft aangetoond dat er sprake is van een vervalste handtekening, dient zijn klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2018 verzonden.