Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-04-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4450
Zaaknummer
6265
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft als advocaat opgetreden terwijl hij was geschorst in de uitoefening van de praktijk. schrapping
Uitspraak
Beslissing
Van 20 april 2012
in de zaak 6265
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Groningen
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 25 november 2011, onder nummer 50/11 en 91/11, aan partijen toegezonden op 28 november 2011, waarbij het eerste bezwaar van de deken tegen verweerder in de zaak met nummer 50/11 gegrond is verklaard, alsmede het dekenbezwaar in de zaak met nummer 91/11. Het tweede bezwaar van de deken tegen verweerder in de zaak met nummer 50/11 is ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van de deken.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2012, waar verweerder bijgestaan door zijn advocaat en de deken zijn verschenen. Advocaat van verweerder heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
3 BEZWAAR
De bezwaren luiden als volgt.
In de zaak 50/11
Het eerste bezwaar
Verweerder heeft zich tijdens zijn schorsing in elk geval jegens mr. van S., gepresenteerd als advocaat van de wederpartij en heeft als zodanig werkzaamheden verricht.
Het tweede bezwaar
Verweerder heeft voorts tijdens zijn schorsing in een lopende procedure telefonisch contact gehad met de secretaresse van een advocaat uit Den Haag.
In de zaak 91/11
Op 11 augustus 2011 is bij de deken namens vdZ een klaagschrift ingediend tegen verweerder. Een van de klachtonderdelen luidt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt doordien hij ook tijdens zijn schorsing in de zaak van de vdZ werkzaamheden is blijven verrichten die behoren tot het werkgebied van een advocaat. De deken heeft de raad verzocht dit klachtonderdeel als dekenbezwaar gezamenlijk te behandelen met het dekenbezwaar in de zaak met nummer 50/11.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Verweerder is bij beslissing van de raad van 23 april 2010 de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd van zes maanden, voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een drietal eerder aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsingen. Dit hof heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de lasten tot tenuitvoerlegging en de beslissing van 23 april 2010 voor het overige bekrachtigd bij beslissing van 13 december 2010. De adjunct-secretaris van de Groningse orde van advocaten heeft verweerder naar aanleiding van laatstgenoemde beslissing bij brief van 15 december 2010 meegedeeld dat hij met ingang van 27 december 2010 voor een periode van tien maanden en veertien dagen was geschorst, derhalve tot 10 november 2011.
4.3 Uit een brief van 26 mei 2011 van mr. Van S. aan de deken blijkt dat verweerder op 4 mei 2011 gedurende tien minuten een telefoongesprek heeft gevoerd met mr. Van S. Daarbij ging het over het geheel van de zaak H/L, de achtergrond, de opzet over en weer, de onverhoopte noodzaak van het voortzetten van de procedure, waarbij verweerder zich er onder meer op beriep dat hij of zijn cliënt twee huurcontracten in kwestie kwijt was. Mr. Van S. heeft deze na het gesprek aan verweerder doen toekomen.
Daarna heeft mr. Van S. op 9 mei 2011 nog telefonisch contact gehad met verweerder toen een door verweerder aan mr. Van S. op 4 mei 2011 toegezegde brief was uitgebleven en mr. Van S. verweerder daarover rappelleerde. Volgens verweerder lag de brief al klaar en moest deze nog slechts ondertekend worden. Mr. Van S. ontving de dag erna een op 9 mei 2011 gedateerde brief, ondertekend door of namens de zoon van verweerder met wie hij kantoor voert, die derhalve dezelfde naam als verweerder draagt, zij het dat deze als voorletter slechts een ‘.’ heeft en niet zoals verweerder de letters ‘..”.
Nadat mr. Van S. in de bewuste procedure een conclusie had genomen heeft hij op 19 of 20 mei 2011 nog kort telefonisch contact gehad met verweerder in verband met een door mr. Van S. geopend incident en de eventuele consequenties daarvan voor de onderhavige procedure en een parallelle procedure.
Mr. Van S. heeft in zijn brief van 26 mei 2011 aan de deken aangegeven dat de schorsing van verweerder hem eerst duidelijk is geworden op 24 mei 2011. Mr. Van S. heeft geconcludeerd dat verweerder zich in de telefoongesprekken met hem als “dominus litis” heeft opgesteld, dat verweerder zich derhalve jegens hem als advocaat heeft gepresenteerd en als zodanig werkzaamheden heeft verricht.
4.4 VdZ was verwikkeld in een erfdienstbaarheidsgeschil waarin zij werd bijgestaan door verweerder, laatstelijk voor het gerechtshof Leeuwarden. Op 17 december 2010 werd aan haar namens verweerder en zijn zoon een brief gezonden met onder meer navolgende inhoud: “Mogelijk heeft u via de media vernomen dat verweerder voor een periode van zes maanden is geschorst als advocaat, door het Hof van Discipline. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een drietal voorwaardelijke schorsingen bevolen. Dit betekent dat verweerder vanaf 27 december 2010 tot 10 november 2011 geen praktijk mag uitoefenen. Uw zaak wordt c.q. uw zaken worden overgenomen door zoon van verweerder. Verweerder zal ter waarborging van optimale rechtshulp aan u, beschikbaar blijven voor advies gedurende deze periode van schorsing.”
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft op verzoek van VdZ een pleidooi bepaald op 26 mei 2011. Op 1 februari 2011 heeft zoon van verweerder aan vd Z. geschreven: “Zoals u bekend zal verweerder met u en uw kinderen het pleidooi bespreken en voorbereiden. Ik zal ter zitting van 26 mei a.s. de pleitaantekeningen uitspreken (…).”
De in de brief bedoelde bespreking heeft verweerder met vdZ gevoerd op 19 mei 2011. Het gerechtshof heeft op 12 juli 2011 arrest gewezen. Op 22 juli 2011 heeft verweerder dit arrest besproken met vdZ, haar kinderen en haar gemachtigde mr. van B. Aan het eind van die bespreking is afgesproken dat verweerder (onder meer) een notitie zou opstellen met punten die in het kader van een te vragen cassatieadvies aan de orde gesteld zouden kunnen worden. Verweerder zou een afschrift van die notitie en een kopie van het procesdossier toezenden aan de gemachtigde van vdZ. Toen die stukken uitbleven heeft de gemachtigde verweerder en zoon van verweerder bij telefax van 7 augustus 2011 verzocht om toezending van bedoelde stukken. Mr. R.S. schreef in reactie op dit verzoek bij telefax van 8 augustus 2011 onder meer: “De afspraken die verweerder met mevrouw (hof: vdZ) heeft gemaakt hielden niet in dat van mij enige activiteit werd gevraagd.”
Op 8 augustus 2011 ontving vdZ een notitie met als inhoud: “mogelijke voor cassatie vatbare onderdelen van het arrest d.d. 12 juli 2011”. Deze notitie is ondertekend door zoon van verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder ontkent dat hij in de periode waarin hij geschorst was advocatenwerkzaamheden heeft verricht. Hij ontkent niet dat hij contact heeft gehad met mr. Van S., evenmin ontkent hij dat hij in de zaak van VdZ een bespreking heeft gevoerd. Met betrekking tot het contact met mr. Van S. stelt verweerder dat deze zijn zoon benaderde, maar omdat deze niet bereikbaar was en mr. van S. de secretaresse van het kantoor zeer dwingend benaderde, verbond de secretaresse hem op zijn huisadres met mr. Van S. door. Verweerder heeft opdracht gegeven aan de secretaresse een uitspraak van de Huurcommissie aan mr. Van S. te zenden. Vervolgens belde mr. Van S. opnieuw met hem omdat hij de zaak wilde schikken. Mr. Van S. heeft zelf gevraagd om met verweerder te worden doorverbonden toen de zoon van verweerder niet aanwezig bleek, aldus verweerder. In de zaak van VdZ is de stelling van verweerder dat de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd ook door een niet-advocaat kunnen worden uitgevoerd en dat hij daarom tijdens de schorsing geen werkzaamheden heeft verricht die behoren tot het werkgebied van een advocaat.
5.2 Het standpunt van de deken is dat verweerder in een tweetal zaken heeft gehandeld in strijd met de aan verweerder opgelegde onvoorwaardelijke schorsing. De deken verzoekt het hof de beslissing van de raad te bekrachtigen.
5.3 Het hof overweegt als volgt. Vast is komen te staan dat verweerder telefonisch contact heeft gehad met mr. Van S. en dat hij de secretaresse opdracht heeft gegeven een stuk aan mr. Van S. toe te zenden. Wat er verder zij van een eventuele druk die mr. Van S. op de secretaresse zou hebben gelegd om hem vooral met verweerder door te verbinden, verweerder heeft door het contact aan te gaan met mr. Van S. in een lopende zaak die door zijn kantoor werd behandeld, werkzaamheden als advocaat verricht en daarmee heeft hij gehandeld in strijd met de hem opgelegde schorsing. De opdracht aan de secretaresse had behoren te zijn dat zij mr. Van S. moest meedelen dat verweerder was geschorst en dat zij hem om die reden niet met verweerder kon doorverbinden. In ieder geval had verweerder zelf direct aan mr. Van S. moeten meedelen dat hij was geschorst en het gesprek nu dat ging om een lopende zaak, moeten beëindigen. De grieven 1 en 4 betrekking hebbend op deze zaak falen.
Verweerder heeft erkend dat hij in de zaak VdZ een bespreking heeft gevoerd bij VdZ thuis, bij welke bespreking de kinderen van VdZ die eveneens procespartij waren in de zaak die verweerder tot zijn schorsing onder behandeling had, aanwezig waren, alsmede mr. van B. Tijdens die bespreking werd het in de zaak van VdZ bepaalde pleidooi voorbesproken en voorbereid. Verweerder stelt dat hij vervolgens zijn zoon heeft ingelicht over hetgeen was besproken en dat deze zelf het pleidooi heeft geschreven. Wat daarvan zij, de zaak van VdZ was een lopende zaak van verweerder tot het moment van zijn schorsing. Gelet op die schorsing was het hem verboden om met cliënten over lopende zaken te spreken, en derhalve ook met VdZ. Dat het gesprek plaatsvond bij VdZ thuis in de avonduren en niet op het kantooradres van verweerder acht het hof daarbij niet van belang. De brief van 17 december 2010 met de mededeling dat verweerder tijdens zijn schorsing beschikbaar bleef voor advies, had met die inhoud nooit verzonden mogen worden. Ook voor advies mocht verweerder tijdens zijn schorsing niet beschikbaar zijn. De door verweerder verrichte werkzaamheden in de zaak VdZ zijn te bestempelen als advocatenwerkzaamheden. De grieven 3 en 5 met betrekking tot deze zaak falen eveneens.
5.4 De tweede grief van verweerder richt zich tegen het tweede dekenbezwaar in de zaak met nummer 50/11. De raad heeft dit dekenbezwaar ongegrond verklaard. Het hof ziet in hetgeen verweerder in deze grief naar voren brengt geen aanleiding anders te overwegen dan de raad heeft gedaan.
5.5 De zesde grief van verweerder richt zich tegen de opgelegde maatregel, te weten schrapping van het tableau. Ook deze grief faalt. Aan verweerder wordt een zeer ernstig tuchtrechtelijk verwijt gemaakt, namelijk dat verweerder ondanks een hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing om zijn advocatenpraktijk uit te oefenen toch op verschillende wijze activiteiten heeft ontplooid die vallen onder de normale werkzaamheden van een advocaat in lopende procedures, een en ander zoals hiervoor weergegeven. Het feit dat verweerder in één van voornoemde lopende procedures heeft geschreven dat hij als gevolg van een schorsing geen praktijk mocht uitoefenen, maakt het oordeel van het hof niet anders en het verweerder te maken verwijt niet minder ernstig. Het herhaald verrichten van advocaatwerkzaamheden gedurende een periode van geschorsing, gevoegd bij het omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder, maakt dat het hof de opgelegde maatregel, te weten de schrapping van het tableau, passend en tegen deze achtergrond niet disproportioneel acht. Het hof zal de bestreden beslissing bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 25 november 2011 van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden, genomen onder nummers 50/11 en 91/11.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, L. Ritzema, A.A.H. Zegers en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.