Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:115

Zaaknummer

7280

Inhoudsindicatie

Verweerder had hypotheekrecht verworven van client voor een lening. Tuchtrechtelijk niet toelaatbaar onafhankelijk van de vraag of de lening is verstrekt ter voldoening van de declaratie van verweerder. 1 maand schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 10 april 2015

in de zaak 7280

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Nederland

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 augustus 2014, onder nummer 42b/13, aan partijen toegezonden op 25 augustus 2014, waarbij een klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een maand is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:283.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 februari 2015, waar verweerder is verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zekerheid in de vorm van een hypotheekrecht heeft bedongen van zijn cliënt P. in verband met een aan deze P. verstrekte geldlening van € 100.000,--, waartoe een hypotheekakte d.d. 16 juli 2010 is opgemaakt. Door aldus te handelen is de onafhankelijkheid van verweerder als advocaat in het geding en heeft verweerder een eigen belang gekregen bij de procedure tussen P. en de gemeente A. De onafhankelijkheid van een advocaat en de wijze waarop hij zijn functie uitoefent zijn kwesties van openbaar belang waar de deken toezicht op moet houden. De deken heeft derhalve q.q. een belang.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft zijn cliënt P. bijgestaan in een procedure tegen de gemeente Ameland. Het geschil betrof de ruiling van een stuk grond bij de woning van P. op Ameland; de gemeente stelde zich op het standpunt dat teveel grond aan P. was geleverd. Het hof (toen nog) Leeuwarden heeft in die zaak in 2010 en 2011 uitspraken gedaan. Verweerder heeft aan zijn cliënt P. in juli 2010 een bedrag van € 100.000,-- geleend tegen 5% rente. Het bedrag is via een notaris op 20 juli 2010 aan P. overgemaakt. Bij hypotheekakte van 16 juli 2010 heeft P. tot zekerheid van de terugbetaling van deze lening hypotheek gegeven op zijn huis en op een perceel grasland op Ameland. Na 16 juli 2010 heeft P. aan verweerder aan declaraties nog een bedrag van € 39.309,27 betaald. De rente op de lening is door P. vooruit betaald. P. heeft de lening aan verweerder in 2011 vervroegd afgelost.

4.2    Bij e-mail van 18 januari 2012 heeft P. aan de echtgenote van verweerder geschreven: “Uw man wil de overtollige rente die ik nog tegoed heb als dekking houden voor het afhandelen. Maar daar zou uw man toch ook een rekening voor kunnen sturen, alle rekeningen heb ik toch altijd bijna op dezelfde dag betaald?” De echtgenote van verweerder heeft daarop bij e-mail van 19 januari 2012 geantwoord: “In de akte van de notaris staat vermeld, dat geen rente terugbetaald hoeft te worden indien u eerder aflost. Omdat het u al zoveel geld heeft gekost en om u zo min mogelijk met de zaak te confronteren, heeft mijn man opzettelijk voorgesteld om de zogenaamd teveel betaalde rente te verrekenen met eventuele declaraties.”  

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft het bezwaar van de deken gegrond geoordeeld en overwogen dat aannemelijk is dat de verstrekte zekerheid mede betrekking had op nog niet betaalde of nog te betalen declaraties van verweerder, en dat verweerder bovendien door de geldlening en het hypotheekrecht zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft gebracht doordat hij een eigen belang kreeg bij de uitkomst van de procedure tussen P. en de gemeente Ameland. Rekening houdend met de ernst van de schending en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder heeft de raad aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van een maand opgelegd.

5.2    Verweerder heeft tegen de beslissing van de raad als grieven aangevoerd dat P. de lening niet nodig had om declaraties van verweerder te betalen, dat – gelet op de overwaarde in de woning van P. – de uitkomst van de procedure geen invloed had op de mogelijkheid de lening af te lossen zodat verweerder bij de uitkomst van die procedure geen eigen belang had,  en dat verweerder gelet op alle omstandigheden waaronder de persoonlijke relatie tussen hem en P., niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zodat hem ten onrechte een (zware) maatregel is opgelegd.

5.3    Het hof stelt voorop dat het in beginsel ontoelaatbaar is dat een advocaat aan een cliënt voor wie hij zaken in behandeling heeft, een (aanzienlijk) geldbedrag leent. Een dergelijke handelwijze kan er immers toe leiden dat tussen de advocaat en zijn cliënt belangentegenstellingen ontstaan, die afbreuk doen aan de voor een behoorlijke beroepsuitoefening tussen hen noodzakelijke vertrouwensbasis. Door zich ten opzichte van een cliënt in de positie van schuldeiser te plaatsen tast dit ook de vereiste onafhankelijkheid van de advocaat aan. Dit is in Gedragsregel 2 lid 1 tot uitdrukking gebracht. Het effect van een dergelijke belangenverstrengeling wordt nog versterkt indien de advocaat bovendien zekerheid bedingt op de onroerende zaak die voorwerp is van de procedure die hij voor zijn cliënt behandelt, zoals in het geval van verweerder en de door hypotheek verzekerde lening aan zijn cliënt P. Een dergelijk handelen is in strijd met een van de, inmiddels in de Advocatenwet opgenomen, kernwaarden van de advocatuur, de onafhankelijkheid van de advocaat (art. 10a lid 1 sub a Aw).

5.4    Naar het oordeel van het hof zijn er in dit geval geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel kunnen rechtvaardigen. Dat verweerder naar hij stelt een goede persoonlijke band met P. had en dat banken (aanvankelijk) aan P. geen geld wilden lenen, levert niet een dergelijke omstandigheid op. Verweerder, die eerst heeft gesteld dat P. had gezegd een wereldreis te willen maken, heeft later verklaard dat hij niet wist waarvoor P. het geld wilde lenen. De mogelijkheid dat P. het geld (deels) gebruikt heeft om declaraties van verweerder te betalen, is niet denkbeeldig nu P. na het verstrekken van de lening nog een bedrag van omstreeks € 40.000 aan verweerder heeft betaald. Verweerder(s echtgenote) heeft zelf het verband tussen zijn declaraties en de geldlening gelegd door expliciet te berichten dat de vooruit betaalde rente zou worden verrekend met declaraties. Daarmee heeft verweerder bovendien een situatie doen ontstaan die kon leiden tot het aanvaarden van een andere zekerheid voor zijn declaraties dan een voorschot in geld, hetgeen niet is toegestaan.

5.5    Het hof acht het bezwaar van de deken, evenals de raad, gegrond. De grieven van verweerder worden verworpen. Met betrekking tot de op te leggen maatregel – waaraan overigens het feit dat verweerder zich inmiddels van het tableau heeft laten schrappen, niet in de weg staat – overweegt het hof dat heden in nog twee andere klachten tegen verweerder uitspraak wordt gedaan. Hoewel die klachten op zichzelf staan vertonen deze zaken wel hetzelfde patroon van onzorgvuldig omgaan met het financiële aspect van de belangenbehartiging voor cliënten. In de onderhavige zaak speelt nog een rol dat het een overtreding van een kernwaarde betreft. Het hof zal in deze drie zaken afzonderlijk een maatregel opleggen en oordeelt dat het geheel van die maatregelen een passende en geboden reactie is op de aan verweerder in deze drie zaken te maken verwijten. In de onderhavige zaak acht het hof de door de raad opgelegde schorsing van een maand passend en geboden. Daarbij is ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder in aanmerking genomen.

5.6    De beslissing van de raad zal mitsdien worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2014 onder nr. 42b/13;

-    bepaalt dat deze schorsing direct ingaat, met dien verstande dat:

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijke schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden ten uitvoer gelegd, en dat

-    de schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, G.J. Visser, C.A.M.J. Raymakers en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.