Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:194

Zaaknummer

160176

Inhoudsindicatie

Nu verweerder zijn ingestelde beroep heeft ingetrokken en sprake is van een door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk, dient het hof ingevolge art. 56 lid 5 Advocatenwet de aanvangsdatum van de schorsing te bepalen. Gelet op het feit dat verweerder zich heeft laten uitschrijven als advocaat, heeft het hof bepaald dat de schorsing aanvangt op het moment dat verweerder zich opnieuw op het tableau als advocaat laat inschrijven.

Uitspraak

                                   

Beslissing

van 31 oktober 2016   

in de zaak 160176

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 30 mei 2016, gewezen onder nummer 15-674/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 30 mei 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder in alle onderdelen gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden is opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster, de proceskosten van € 50,00 aan klaagster en tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Tenslotte heeft de raad bepaald dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaren.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:88.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een e-mail van klaagster binnengekomen bij de griffie van het hof op 15 augustus 2016, waarin zij mededeelt niet te zullen verschijnen ter zitting van het hof;

-    een e-mail van verweerder aan het hof van 30 september 2016, waarin hij mededeelt dat hij zich per 1 augustus 2016 heeft laten uitschijven als advocaat.

2.3    Per fax van 3 oktober 2016, vóór aanvang van de geplande mondelinge behandeling diezelfde dag, heeft verweerder zijn hoger beroep ingetrokken.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 oktober 2016, waar geen van partijen is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder een beroepsfout heeft gemaakt door de echtscheidingsbeschikking van 12 februari 2013 niet in te schrijven in de registers van de Burgerlijke Stand, waardoor het huwelijk tussen klaagster en de heer X niet was geëindigd;

2.    verweerder heeft toegezegd voor een oplossing te zorgen, maar niets heeft ondernomen;

3.    verweerder geen contact met klaagster heeft ondernomen zodat hij in de communicatie met klaagster tekort is geschoten.

4    BEOORDELING

4.1    Nu verweerder zijn ingestelde beroep heeft ingetrokken en sprake is van een door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk, dient het hof ingevolge art. 56 lid 5 Advocatenwet de aanvangsdatum van de schorsing te bepalen.

4.2    Gelet op het feit dat verweerder zich heeft laten uitschrijven als advocaat zal het hof bepalen dat de schorsing aanvangt op het moment dat verweerder zich opnieuw op het tableau als advocaat laat inschrijven.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bepaalt dat de door de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch bij beslissing van 30 mei 2016 onder nummer 15-674/DB/ZWB opgelegde schorsing aanvangt zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven, met dien verstande dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd.

   

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, T.H. Tanja-van den Broek, J.A. Schaap en M.R. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 31 oktober 2016.