Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:165

Zaaknummer

15-631/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht eigen advocaat. Verweerder heeft zonder goede reden en zonder daarover zijn cliënte te informeren nagelaten griffierechten te betalen ten behoeve van het hoger beroep. Dit betreft een ernstige beroepsfout. Voorts heeft verweerder klaagster misleid, althans de voor zijn risico komende  schijn gewekt, klaagster hierover te willen misleiden, door te stellen dat het hoger beroep om goede redenen niet was doorgezet en door haar geen afschrift van het arrest te sturen. Dit zijn wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden. Voorts acht de raad, gelet op de laconieke houding van verweerder met betrekking tot dit handelen ten opzichte van zijn cliënte, het opleggen van een voorwaardelijke geldboete, gekoppeld aan een proeftijd, aan de orde. Dit teneinde verweerder ervan te doordringen dat hij ernstig tekort is geschoten in de zorg voor zijn cliënte en om hem ervan te weerhouden nogmaals in voormelde zin tuchtrechtelijk verwijtbaar te handelen. Tevens kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 augustus 2016

in de zaak 15-631/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 juli 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 december 2015 met kenmerk R 2015/109 edl, door de raad ontvangen op 4 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door gemachtigde en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    genoemde brief van de deken van 3 december 2015;

-    en de bij die brief gevoegde bijlagen 1 t/m 4.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een huurgeschil, dat eindigde met een vonnis van de Rechtbank Rotterdam (sector Kanton) van 12 april 2013. Daarbij is klaagster o.a. veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en is de huurovereenkomst voorwaardelijk ontbonden en ontruiming van de gehuurde woning gelast. Verweerder heeft op verzoek van klaagster op 19 april 2013 een appeldagvaarding uitgebracht tegen het voormelde vonnis.

2.2    Klaagster heeft geen huurbetalingen verricht en de verhuurster wenste over te gaan tot ontruiming van het gehuurde. Vervolgens heeft – wegens vakantie van verweerder – een kantoorgenoot van verweerder klaagster bijgestaan in een kort geding ter voorkoming van de ontruiming. Bij vonnis van 8 juli 2013 besliste de voorzieningenrechter evenwel in het nadeel van klaagster, zodat zij tot ontruiming van het gehuurde diende over te gaan.

2.3    Inmiddels was de appelzaak tegen het vonnis van de kantonrechter (zie 2.1) op 2 juli 2013 bij het Gerechtshof Den Haag voor het eerst uitgeroepen. Tegen geïntimeerde is toen verstek verleend en voorts is de zaak aangehouden voor betaling griffierecht door appellante.

2.4    Volgens de Wet griffierechten burgerlijke zaken behoorde uiterlijk op 30 juli 2013 het voor de appelprocedure verschuldigde griffierecht te zijn bijgeschreven op de rekening van het hof. Er is echter geen griffierecht betaald. Op de rol van  6 augustus 2013 is de zaak twee weken aangehouden  voor akte uitlating artikel 127a lid 3 Rv. Appellante heeft geen akte genomen. Op 20 augustus 2013 heeft het hof bepaald dat arrest gewezen zal worden op basis van het griffiedossier.

2.5    Op 17 september 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen. In het arrest is – kort gezegd – beslist dat geïntimeerde wordt ontslagen van deze instantie nu appellante niet tot betaling van griffierecht is overgegaan.

2.6    Bij e-mail van 26 september 2013 heeft verweerder klaagster verzocht de eigen bijdrage van EUR 64,50 te betalen voor: “het hoger beroep, wat uiteindelijk vanwege het verloren kort geding niet werd doorgezet.”

2.7    Klaagster heeft na ontvangst van de voormelde e-mail navraag gedaan bij   verweerder. Toen is haar te verstaan gegeven dat er inmiddels een arrest was gewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    het griffierecht voor het hoger beroep niet tijdig heeft betaald;

b)    en vervolgens klaagster hierover heeft getracht te misleiden door te stellen dat het hoger beroep niet is doorgezet.

3.2    Klaagster heeft gesteld dat zij nimmer heeft aangegeven dat zij het hoger beroep  wilde intrekken. Zij heeft juist telkenmale volhard in haar verzoek om het hoger beroep door te zetten.

3.3    Voorts heeft klaagster gesteld dat verweerder haar niet op de hoogte heeft gehouden van de procedure en haar het arrest van het hof niet eigener beweging heeft toegestuurd. Eerst nadat klaagster, daags na het ontvangen van de e-mail van verweerder over de eigen bijdrage, met verweerders kantoor had gebeld en de secretaresse haar vroeg of zij over het arrest belde, werd klaagster pas bekend met het feit dat er een arrest was gewezen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat het voor hem duidelijk was dat het hoger beroep niet doorgezet diende te worden, omdat de vordering van klaagster zijns inziens kansloos was. Verweerder heeft gesteld dat hij heeft geprobeerd om klaagster telefonisch te bereiken, maar dat dit niet is gelukt. Hij heeft zich vervolgens niet schriftelijk tot klaagster gewend.

4.2    Verweerder heeft, nadat klaagster hem kenbaar had gemaakt dat zij  het hoger beroep nimmer had willen intrekken, de zaak bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.2    Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan of een hoger beroep intrekken, en soms ook gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3    Het staat vast dat verweerder het griffierecht niet heeft voldaan. De raad overweegt dat dit een beroepsfout oplevert, welke tevens schending van de zorgvuldigheidsnorm ex artikel 46 Advocatenwet impliceert. Dit klachtonderdeel is daarmee gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    In het onderhavige geval heeft verweerder nadat arrest was gewezen, zich jegens klaagster op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet was doorgezet omdat hij ervan uitging dat hierin geen gunstig resultaat voor klaagster geboekt zou kunnen worden, nu zij ook reeds het kort geding (volgend op het vonnis van de kantonrechter) had verloren. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of verweerder met deze opmerking klaagster heeft misleid. De raad overweegt hierover als volgt.

5.5    De raad stelt vast dat uit de feiten volgt dat verweerder geen contact heeft gehad met klaagster naar aanleiding van de rolzittingen van 2 juli 2013 en van 6 augustus 2013, hoewel dit wel in de rede had gelegen, zeker nu er zich geen wederpartij had gesteld. Voorts staat vast dat verweerder het arrest van het hof van 17 september 2013 niet onmiddellijk aan klaagster heeft doen toekomen. Hij heeft het arrest ook niet toegestuurd op 26 september 2013,  toen hij klaagster de factuur stuurde voor de eigen bijdrage met betrekking tot het hoger beroep. Eerst door een opmerking van de secretaresse van verweerder is klaagster op de hoogte gekomen van het feit dat er überhaupt een arrest was gewezen. Op zijn minst wekt dit handelen van verweerder de schijn dat hij wilde voorkomen dat klaagster op de hoogte zou raken van het arrest cq. van de feitelijke gang van zaken.

5.6    Het verweer dat er geen sprake is van misleiding omdat verweerder, op het moment dat klaagster stelde dat het hoger beroep wel doorgezet had moeten worden, klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid om hem aansprakelijk te stellen, verwerpt de raad. Dit betreft immers het handelen van verweerder nadat klaagster op de hoogte was gekomen van het arrest.

5.7    Gelet op de afwezigheid van enige schriftelijke vastlegging met betrekking tot deze appelprocedure, alsmede gelet op voornoemd handelen van verweerder, is de raad van oordeel dat genoemde schijn voor risico van verweerder komt en ook dit klachtonderdeel gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft zonder goede reden en zonder daarover zijn cliënte te informeren nagelaten griffierechten te betalen ten behoeve van het hoger beroep. Dit betreft een ernstige beroepsfout. Voorts heeft verweerder klaagster misleid, althans de voor zijn risico komende  schijn gewekt, klaagster hierover te willen misleiden, door te stellen dat het hoger beroep om goede redenen niet was doorgezet en door haar geen afschrift van het arrest te sturen. Dit zijn wezenlijke tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

6.2    Voorts acht de raad, gelet op de laconieke houding van verweerder met betrekking tot dit handelen ten opzichte van zijn cliënte, het opleggen van een voorwaardelijke geldboete, gekoppeld aan een proeftijd, aan de orde. Dit teneinde verweerder ervan te doordringen dat hij ernstig tekort is geschoten in de zorg voor zijn cliënte en om hem ervan te weerhouden nogmaals in voormelde zin tuchtrechtelijk verwijtbaar te handelen.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht in al haar onderdelen gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer “15-631/DH/RO”.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van berisping;

-    legt aan verweerder tevens de maatregel van geldboete van EUR 1000,- op;

-    bepaalt dat bovenbedoelde geldboete niet behoeft te worden voldaan aan de Staat, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van de hierna te melden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,- aan  klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.