Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:314

Zaaknummer

7053

Inhoudsindicatie

Gegrond verklaarde klacht over het niet tijdig versturen van een afschrift van de concept kort geding dagvaarding aan klager bij het aanvragen van een behandeldatum aan de voorzieningenrechter. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 31 oktober 2014

in de zaak 7053

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerders

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 14 januari 2014, onder nummer 13-213A en 13 214A, aan partijen toegezonden op 14 januari 2014, waarbij een klacht van klagers tegen verweerders gegrond is verklaard en aan verweerders sub 1 en 2 de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRAMS:2014:8.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 6 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 augustus 2014, waar namens klager sub. 1 mevrouw B. en klager sub 2 de heer C. zijn verschenen, bijgestaan door mr. X.. Verweerders zijn eveneens verschenen, bijgestaan door mr. Z.. Laatstgenoemde heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klagers eerst hebben geïnformeerd over een tegen hen aan te spannen kort geding nadat de voorzieningenrechter verweerders verlof had verleend om klagers op verkorte termijn te doen dagvaarden, 18 uur voor aanvang van de zitting. Verweerders hadden klagers direct van hun voornemen een kort geding te starten op de hoogte moeten stellen toen zij daartoe opdracht van de werkgevers hadden gekregen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klagers zijn vakbonden. In januari 2013 hebben M. B.V. en Grafische Bedrijf M.B.V. (hierna: de werkgevers) onderhandeld met klagers over een collectief arbeidsconflict. Op donderdag 17 januari 2013 zijn de onderhandelingen afgebroken.

4.2    Bij brief van dinsdag 22 januari 2013 hebben klagers de werkgevers een ultimatum gesteld en hebben zij, bij gebreke van een schriftelijk akkoord vóór vrijdag 25 januari 2013 15.00 uur, collectieve acties aangekondigd.

4.3    De werkgevers hebben verweerders in de avond van woensdag 23 januari 2013 verzocht een concept kort-gedingdagvaarding op te stellen. Aan het eind van de middag van donderdag 24 januari 2013 was de dagvaarding gereed. Verweerders hebben toen telefonisch contact opgenomen met het team Kort Geding van de rechtbank Amsterdam. Blijkens de kopie aanvraag Kort Geding die zich bij de stukken bevindt, werd de aanvraag door de rechtbank ontvangen om 16.11 uur die dag. Verzocht werd om een behandeling op zeer korte termijn. Na telefonisch overleg over het tijdstip van het kort geding, liet de rechtbank om 17.44 uur weten dat het kort geding kon plaatsvinden de volgende dag, vrijdag 25 januari 2013 om 13.00 uur. De dagvaarding diende die vrijdag uiterlijk om 11.00 uur aan klagers te worden betekend.

4.4    Op donderdag 24 januari 2013 om 19.08 uur hebben verweerders klagers telefonisch op de hoogte gesteld van het kort geding dat de volgende dag zou plaatsvinden. Ook hebben zij toen de dagvaarding per e-mail aan klagers gezonden.

4.5    Bij vonnis van de voorzieningenrechter van vrijdag 25 januari 2013 zijn de door de werkgevers gevraagde voorzieningen geweigerd.

4.6    Bij brief van 5 februari 2013 heeft de advocaat van klagers verweerders verzocht te bevestigen dat zij in een voorkomend geval de bonden direct zullen informeren zodra zij starten met het opzetten van een kort geding, aan welk verzoek verweerders niet hebben willen voldoen. Vervolgens is door klagers de onderhavige klacht ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    Onder verwijzing naar gedragsregel 19 heeft de raad overwogen dat een advocaat verplicht is, alvorens over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen, de wederpartij (dan wel diens advocaat) van zijn voornemen kennis te geven, en de wederpartij daarbij in beginsel een redelijke tijd voor beraad te geven. Ook dient een advocaat waar redelijkerwijs mogelijk overleg te voeren met zijn wederpartij over een tijdstip van behandeling van een zaak. De strekking van deze regel is, aldus de raad, dat het voeren van onnodige gedingen moet worden voorkomen en dat de wederpartij in staat moet worden gesteld – als een geding onvermijdelijk is – zich in rechte naar behoren te verdedigen. De raad heeft voorts overwogen dat verweerders in het licht van deze regel in de ochtend van 24 januari 2013 telefonisch contact hadden moeten opnemen met klagers om hen op de hoogte te stellen van het kort geding dat zij aan het voorbereiden waren, teneinde hen een redelijke termijn te gunnen om zich te beraden op de vraag of zij het tot een kort geding wilden laten komen. Ook hadden zij toen naar hun verhinderdata moeten vragen. Weliswaar hadden klagers collectieve acties aangekondigd zodat zij reeds op de mogelijkheid van een kort geding bedacht hadden kunnen zijn, maar dat is op zichzelf onvoldoende om een uitzondering op genoemde regel te rechtvaardigen, aldus de raad.

5.2    In hun appelmemorie stellen verweerders onder meer dat de raad, die zijn beslissing heeft gebaseerd op de letterlijke toepassing van gedragsregel 19, heeft miskend dat deze regel moeilijk toepasbaar is binnen de hectische wereld van het stakingsrecht en niet heeft getoetst aan de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. Bovendien stellen zij dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen het treffen van voorbereidingen van een kort geding en het aanhangig maken van een kort geding. Zij hadden de opdracht een kort geding voor te bereiden voor het geval het overleg op de 24e januari zou mislukken. Tot slot stellen zij dat een tuchtrechtelijk te respecteren belang heeft ontbroken omdat de vakbonden c.q. hun advocaat weinig tot niets konden voorbereiden zonder kennis van de inhoud van de kort gedingdagvaarding. Klagers betwisten een en ander gemotiveerd. Zij stellen onder meer dat bij aangekondigde acties door vakbonden in kort geding wordt getoetst of een vakbond redelijkerwijs heeft voldaan aan de zogenaamde spelregeltoets. Aan de hand daarvan wordt getoetst of een uitgebracht ultimatum redelijk is. Klagers ontkennen dat er op 24 januari 2013 nog onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen de werkgevers en klagers. De ratio van de redelijke termijn is dat een vakbond zich behoorlijk dient te kunnen voorbereiden, aldus klagers.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Gedragsregel 19 luidt: “De advocaat is verplicht, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van de behandeling van een zaak.”  Dat betekent in principe dat zodra de cliënt de instructie tot dagvaarden heeft gegeven, de advocaat verplicht is om zijn wederpartij voordat hij tot dagvaarden overgaat, daarvan in kennis te stellen. Slechts in bijzondere of spoedeisende omstandigheden kan van het voorgaande worden afgeweken. In de onderhavige zaak hebben de bonden ter zitting meegedeeld dat het uitgesloten zou zijn dat zij onder dreiging van een kort geding het uitgebrachte ultimatum zouden hebben ingetrokken. Dat doen de bonden pas indien er met de werkgever overeenstemming is bereikt of indien de rechter een actie verbiedt. Onder deze bijzondere omstandigheden was er voor klagers geen noodzaak om de bonden een termijn van beraad te geven en acht het hof, anders dan de raad, het niet in strijd met artikel 46 Advocatenwet dat verweerders niet direct in de ochtend van 24 januari 2013 contact met klagers hebben opgenomen.

5.4    Het voorgaande betekent niet dat het hof de klacht niet gegrond acht. Het hof is van oordeel dat zodra een partij zich daadwerkelijk tot de rechter wendt, dat onmiddellijk aan zijn wederpartij dient mee te delen. In deze zaak zonden verweerders op donderdag 24 januari 2013 om 16.11 uur de concept dagvaarding aan het bureau van de voorzieningenrechter. Daarvan hebben zij op dat moment geen mededeling gedaan aan klagers, noch hebben zij klagers een kopie van de concept dagvaarding gezonden. Zij hebben nog bijna drie uur gewacht alvorens klagers in te lichten en daarvan valt verweerders een tuchtrechtelijk verwijt te maken. In zoverre acht het hof de klacht gegrond.  

5.5    Verweerders hebben ter zitting van het hof gewezen op hun blanco tuchtrechtelijk verleden en meegedeeld dat zij zich voor de toekomst onvoorwaardelijk zullen houden aan de uitspraak van het hof. Het hof heeft geen aanleiding aan die toezegging te twijfelen. Mede gelet op het feit dat klagers reeds in eerste aanleg hebben meegedeeld dat het hen niet te doen was om een tuchtrechtelijke maatregel, maar om duidelijkheid hoe te handelen in situaties als de onderhavige, ziet het hof aanleiding om aan verweerders geen maatregel op te leggen. De beslissing van de raad zal op dat punt worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 14 januari 2014 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam onder nummers 13-213A en 13-214A voor zover daarbij  aan verweerders de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd;

-    bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor zover de klacht gegrond is verklaard, met inachtneming  hetgeen het hof onder 5.4 van deze beslissing heeft overwogen.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, J.S.A.M. Schokkenbroek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014