Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:51
Zaaknummer
7234
Inhoudsindicatie
Verwijt dat verweerder klaagster niet onmiddellijk van bereikte schikking op de hoogte stelde. Gegrond. Ook al had verweerderin de onderhandeling datgene bereikt wat vooraf was afgestemd. E.e.a. wel reden de door de raad opgelegde waarschuwing te vernietigen en af te zien van het opzeggen van een maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 9 februari 2015
in de zaak 7234
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 juli 2014, onder nummer 13-384A, aan partijen toegezonden op 7 juli 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder onderdeel a gegrond is verklaard en onderdeel b ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:162.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) buiten klaagster om afspraken heeft gemaakt en/of een schikking met de wederpartij heeft getroffen;
b) klaagster een leugenaar heeft genoemd.
Verweerder is in hoger beroep gekomen van de beslissing van de raad tot gegrondverklaring van klacht a. In hoger beroep is derhalve alleen klacht a aan het oordeel van het hof onderworpen.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt, zulks echter met uitsluiting van de opgelegde maatregel zoals hierna wordt overwogen.
5.2 Ter terechtzitting van het hof heeft verweerder verklaard klaagster niet onverwijld te hebben ingelicht over de bereikte schikking en de intrekking van het kort geding, omdat immers het door haar in kort geding beoogde resultaat met de schikking reeds werd bereikt. Verweerder heeft voorts verklaard een volgende keer zijn cliënt wel tijdig in te zullen lichten. Ter terechtzitting van het hof heeft klaagster verklaard dat zij – ondanks het bereikte resultaat – tijdig geïnformeerd had willen worden. Met de raad is het hof van oordeel dat de veronderstelling dat klaagster wel akkoord zal zijn met de getroffen regeling verweerder niet ontslaat van zijn informatieplicht. Gezien alle omstandigheden van het geval acht het hof het nalaten van verweerder echter niet in die mate verwijtbaar dat oplegging van een maatregel aangewezen is.
5.3 De beslissing tot oplegging van een maatregel van waarschuwing zal daarom worden vernietigd. Volstaan zal worden met bekrachtiging van de gegrondverklaring van de klacht a.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 juli 2014, gewezen onder nummer 13-384A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, wat betreft de gegrondverklaring van klacht a.
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 juli 2014, gewezen onder nummer 13-384A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, wat betreft de ter zake van klacht a opgelegde maatregel van waarschuwing; bepaalt dat geen maatregel zal worden opgelegd.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.