Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-02-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:17
Zaaknummer
17-721/DH/DH
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar gegrond, schrapping.
Inhoudsindicatie
Het verwijt dat verweerster kan worden gemaakt komt er in de kern op neer dat zij zich al lange tijd stelselmatig niet laat controleren door de deken binnen de door hem gestelde kaders. Verweerster heeft zich door de inadequate wijze van informatieverstrekking aan de deken niet gedragen zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Haar houding ten aanzien van het advocatentuchtrecht in zijn algemeenheid en de deken en het dekentoezicht in het bijzonder getuigt naar het oordeel van de raad van laksheid, achteloosheid en onverschilligheid. De raad maakt verweerster daarvan een ernstig tuchtrechtelijk verwijt. Het tuchtrechtelijk verleden van verweerster in aanmerking genomen acht de raad de maatregel van schrapping van het tableau gerechtvaardigd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 5 februari 2018
in de zaak 17-721
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
mr. D.M. de Knijff
ambtshalve
tegen:
verweerster
gemachtigde: mr. H
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 september 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ambtshalve bezwaar ingediend over verweerster.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 4 december 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van 29 november 2017 van verweerster en van de daarbij gevoegde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 9 december 2014 heeft verweerster de Haagse deken meegedeeld dat zij haar kantoor van Rotterdam naar Den Haag zou verhuizen per 15 december 2014.
2.2 Bij e-mail van 28 januari 2015 aan de algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten en aan de Haagse deken heeft verweerster, zakelijk weergegeven, gevraagd om een gesprek over een kwestie waarin de NOvA en de Haagse orde naar de mening van verweerster onvoldoende optraden tegen mr. F, een Belgische advocaat in een erfrechtkwestie waarbij verweerster ook betrokken was.
2.3 In zijn brief van 5 februari 2015 heeft de deken gereageerd. De deken schreef dat de toonzetting van de e-mail voor hem aanleiding vormde om een onderzoek naar verweerster in te stellen. Hij kondigde een bezoek aan het kantoor van verweerster aan. Directe aanleiding voor het bezoek was dat verweerster in Den Haag op het tableau stond ingeschreven, maar op haar briefpapier een kantooradres in Rotterdam opgaf.
2.4 Over haar kantoorverhuizing van Rotterdam naar Den Haag schreef verweerster in haar reactie van 5 februari 2015 dat deze door allerhande omstandigheden vertraging had opgelopen, maar dat zij nieuw briefpapier en nieuwe visitekaartjes had besteld. Tot zij deze had ontvangen zou zij bij haar correspondentie een bijsluiter voegen, teneinde verwarring te voorkomen. Verweerster maakte tot slot haar excuses voor de toonzetting van haar e-mail van 28 januari 2015.
2.5 In zijn brief van 12 februari 2015 aan verweerster kondigde de deken aan eind maart 2015 een kantoorbezoek te willen afleggen bij verweerster.
2.6 Verweerster schreef in haar reactie van 12 februari 2015 dat zij verwachtte dat haar kantoor in Den Haag in maart 2015 gereed zou zijn. Verweerster deed tot slot opgave van haar verhinderdata in de maanden februari en maart 2015.
2.7 Op 1 april 2015 heeft de deken verweerster opnieuw verzocht om opgave van verhinderdata in mei 2015.
2.8 In haar reactie van 6 april 2015 heeft verweerster geschreven dat zij de deken kon ontvangen op haar kantoor in Den Haag en dat zij daarvoor vanaf half mei beschikbaar was. Zij vermeldde verder dat zij haar kantoor in Rotterdam te koop had gezet en dat daar “onverwacht veel belangstelling” voor was en dat zij na de verkoop van het Rotterdamse kantoor mogelijk een kantoor in Den Haag zou kopen.
2.9 Bij e-mail van 8 april 2015 aan verweerster heeft de deken een kantoorbezoek (aan het Haagse kantoor van verweerster) aangekondigd op 27 mei 2015.
2.10 Op 19 mei 2015 heeft verweerster de deken schriftelijk bericht dat zij wenste dat haar zakelijk adviseur aanwezig zou zijn bij het gesprek, maar dat deze adviseur op 27 mei 2015 verhinderd was. Verweerster deelde verder mee dat de zakelijk adviseur in gesprek was met de Rotterdamse deken en de algemeen deken, dat zij in Den Haag een paleisbox had geregeld en dat haar Rotterdamse kantoor “in de verkoop” ging. Bij haar bericht aan de deken heeft verweerster een brief van de rechtbank Den Haag gevoegd waarin wordt meegedeeld dat aan haar een paleisbox is toegewezen. Verder heeft verweerster een e-mail van haar makelaar aan haar bijgevoegd. Tot slot deelde verweerster mee dat zij de erfrechtkwestie in Rotterdam zou afronden. Het dossier was volgens verweerster zeer omvangrijk en zij vreesde “dat het in de war zou kunnen raken” als het naar Den Haag zou worden verhuisd.
2.11 In zijn e-mail van 20 mei 2015 deelde de deken aan verweerster mee dat hij niet bereid was een nieuwe datum voor het kantoorbezoek te plannen. De deken wees erop dat, voor zover verweerster feitelijk kantoor hield in Rotterdam zolang haar kantoor daar nog niet is verkocht, zij zich op het Rotterdamse tableau moest laten inschrijven.
2.12 Verweerster heeft op 20 mei 2015 per e-mail gereageerd. Zij zette uiteen dat veel van haar tijd opgaat aan de erfrechtkwestie die zij in Rotterdam zou afronden. Zij gaf te kennen de deken te zullen ontvangen op haar Haagse kantooradres, maar dat daar niet veel te zien zou zijn. Verweerster schreef: “Mocht U meer van mijn praktijk willen zien, dan is mogelijk beter dat U naar Rotterdam komt.”
2.13 Bij e-mail van 23 mei 2015 heeft verweerster de deken een geanonimiseerde e-mail van een, volgens verweerster, “nieuwe waardevolle Haagse cliënt” gestuurd. Verweerster schreef dat ze zijn “echtscheidingskwestie” zou behandelen en dat er van deze cliënt meer zaken zouden volgen. In de bijgevoegde e-mail staat onder meer:
“(…) Inmiddels heb ik mr. (…) gevraagd jou het dossier toe te sturen. Professor H. heb ik gevraagd of jij met hem contact mag opnemen. Ik hou je op de hoogte (…)”
2.14 Op 27 mei 2015 heeft de deken het Haagse kantoor van verweerster bezocht.
2.15 In haar fax van 27 mei 2015 informeerde verweerster de deken dat zij “nog twee nieuwe zaken” in behandeling zou nemen, een advies in een VVE kwestie en een kort geding. Bij de fax heeft verweerster twee e-mails en het voorblad van een conceptdagvaarding gevoegd.
2.16 Op 15 juni 2015 heeft de deken het verslag van zijn bezoek aan het Haagse kantoor van verweerster aan verweerster gezonden. Uit het verslag blijkt onder meer dat verweerster drie dossiers in behandeling had, naast de erfrechtkwestie. Verder blijkt uit het verslag dat verweerster heeft meegedeeld dat de jaarcijfers van 2012 gereed waren, maar in Rotterdam lagen, zodat de deken ze niet in kon zien tijdens het gesprek. De jaarcijfers van 2013 en 2014 waren volgens de mededeling van verweerster nog niet klaar. Uit het verslag blijkt dat ook andere documenten waarvan de deken kennis wilde nemen in Rotterdam lagen. Verweerster heeft tijdens het gesprek meegedeeld geen zakenadministratie te voeren. In het gesprek heeft verweerster meegedeeld dat zij een echtscheidingszaak op toevoegingsbasis wilde gaan behandelen, maar dat zij niet weet of zij bij de Raad voor Rechtsbijstand staat ingeschreven voor familierechtzaken.
2.17 In zijn begeleidende brief bij het verslag verzocht de deken verweerster om toezending binnen twee weken van de volgende stukken:
1) Bevestiging van het handelsregister van de inschrijving van uw kantoor in Den Haag;
2) Jaarstukken 2012 en 2013 en balans en staat van baten en lasten 2014;
3) Polis en betalingsbewijs beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
4) Bankafschriften van de bij uw Stichting Derdengelden behorende bankrekening van de afgelopen vijf jaar;
5) Kantoorhandboek;
6) Algemene voorwaarden en standaard afsluitbrief;
7) Waarnemingsovereenkomst;
8) Certificaten van door u gevolgde cursussen in 2014;
9) Klachtenregeling;
10) Legitimatie van uw cliënt alsmede de opdrachtbevestiging in de kwestie van [de heer G];
11) Bevestiging van uw inschrijving bij de Raad voor Rechtsbijstand voor het rechtsgebied pfr;
12) Zakenadministratie;
2.18 De deken vroeg verweerster verder in te gaan op zijn constatering dat verweerster “in verschillende brieven, bij de Rechtbank in de kwestie van [mr. F] alsook in de aansprakelijkstelling van de Haagse Orde heeft aangegeven op te treden voor vier Nederlandse erfgenamen”, terwijl verweerster daarvoor geen opdracht heeft verkregen. Voor zover verweerster wel beschikte over een schriftelijke opdrachtbevestiging, wilde de deken daarvan graag een afschrift ontvangen. De deken schreef verder dat hij graag van verweerster zou vernemen of mevrouw V bereid was met hem te spreken over de aard van de opdracht die zij verweerster in verband met de erfrechtkwestie heeft gegeven.
2.19 Bij fax van 21 juni 2015 heeft verweerster gereageerd op de brief van 15 juni 2015 en het daarbij gevoegde gespreksverslag. Ten aanzien van de bevestiging van het handelsregister (1) schreef verweerster het volgende:
“Ik ben bij het Handelsregister langsgeweest en dien een door mijn verhuurder ondertekende verklaring te overleggen dat ik de kantoorruimte aan de [J-straat] mag gebruiken. Dat is feitelijk al zo en ik betaal ook maandelijks huur maar tot nu toe is het informeel geregeld omdat de [J-straat] een tijdelijke locatie zal zijn en ik de afgelopen maanden ook niet meer ruimte nodig heb gehad.
Mijn belastingadviseur heeft mij intussen laten weten dat het fiscaal niet uitmaakt om de adreswijziging van Rotterdam naar de [J-straat] door te voeren. Ik liet U al weten dat het fiscale onderdeel (mijn kantoor aan de [adres te Rotterdam] staat op de balans van mijn onderneming) de reden is geweest dat ik de wijziging in het Handelsregister tot nu toe niet heb doorgevoerd.”
2.20 Over de jaarstukken van 2012 en 2013 en de balans en de staat van baten en lasten van 2014 (2) heeft verweerster het volgende geschreven:
“(…) De Advocatenwet schrijft voor dat ik op mijn kantoor voorhanden moet hebben de staat van baten en lasten en niet dat ik jaarstukken dien op te sturen. De staat van baten en lasten van 2012 en 2013 kunt U komen inzien op mijn kantoor. Graag maak ik daarvoor een afspraak.
De staat van baten en lasten over 2014 zal wellicht deze maand gereed zijn. Vorig jaar heb ik van de Rotterdamse Deken al een kantoorbezoek gehad en toen hoefde ik de staat van baten en lasten ook alleen ter inzage voorhanden te hebben. Ik neem aan dat er tussen de arrondissementen geen verschillen wat dat betreft zijn?
Daar komt bij dat over de jaren 2011, 2012 en 2013 nog omzet uit staat ten aanzien van de [erfrechtkwestie] vanwege alle hulp die ik, op hun verzoek, aan de erfgenamen (…) heb verleend vanwege de vele nalatigheden van [mr. F].”
2.21 De polis en het betalingsbewijs van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (3) heeft verweerster met haar brief meegezonden. Verweerster heeft bij haar reactie het kantoorhandboek gevoegd zoals dat volgens haar door de Rotterdamse deken in 2014 is goedgekeurd (5). Verder stuurde verweerster afschriften van haar algemene voorwaarden, haar standaard afsluitbrief (6) en van de waarnemingsovereenkomst (7). Verweerster schreef de modelklachtregeling van NOvA te gebruiken (9). Van de heer G (10) stuurde verweerster afschriften van een verlopen paspoort en een rijbewijs.
2.22 Wat betreft de derdengeldenrekening (4) schreef verweerster het volgende:
“Vorig jaar tijdens het kantooronderzoek van de Rotterdamse Deken diende ik de bankafschriften van de derdengelden van een jaar over te leggen en U vraagt vijf jaren. Dat begrijp ik niet en ik ontvang graag een toelichting op Uw verzoek. Overigens heb ik al maandenlang geen derdengelden meer zoals ik U al op 27 mei 2015 liet weten. Van 2010 kan ik U niet alle bankafschriften sturen omdat die zijn achtergebleven bij [de heer B] RA. Hij heeft wel de hierbij gevoegde rapportage van 10 juni 2010 opgemaakt die ook onderdeel is geweest van de diverse tuchtrechtelijke kwesties uit het verleden. Bijlage 2a en als bijlage 2b de rapportage van notaris (…). U treft hierbij de afschriften derdengelden aan vanaf september 2010. Bijlage 3 De Rotterdamse Deken wees mij erop dat de ING derdenrekening niet voldeed aan het twee handtekeningvereiste en dus heb ik een nieuwe rekening bij de Rabobank geopend Bijlage 4 maar daar staan geen derdengelden op omdat ik die niet, meer, heb.”
2.23 Over de gevolgde cursussen (8) schreef verweerster:
“Behaalde opleidingspunten Bijlage 8
In 2012 heb ik 22 punten gehaald en in 2013 heb ik 25 punten behaald (dat is vorig jaar door de Rotterdamse Deken tijdens het kantoorbezoek gecontroleerd). Dus mocht ik 7 punten doorschuiven naar 2014. Hierbij de vijftien behaalde opleidingspunten in 2014. Vandaar dat ik te goeder trouw in de CCV-opgave heb ingevuld dat ik 20 opleidingspunten heb behaald. Nu begreep ik dat U mij heeft aangemeld voor de Landelijke steekproef van de opleidingspunten. Omdat ik van de cursus op 12 februari 2014 en de middag bij het ministerie niet meer de vereiste bewijzen heb ik met de Landelijke Orde afgesproken dat ik voor 26 juni 2015 zou zorgen voor voldoende inhaalpunten:
Op 8 juni 2015 heb ik vier punten behaald tijdens een cursus Arbeidsrecht. Bijlage 9 Op 12 juni 2015 ben ik naar de jaarvergadering van de NJV geweest en dat is ook goed voor 4 punten. Het certificaat moet ik nog ontvangen. Op 16 juni 2015 ben ik naar een cursus DGA actualiteiten geweest en de opleidingspunten van 2-3 stuks moet ik nog ontvangen. Afgelopen donderdag 18 juni 2015 ben ik naar de jaarvergadering van de NOB geweest en dat is goed voor 4 punten en die moet ik nog ontvangen.”
2.24 Over haar inschrijving bij de Raad voor Rechtsbijstand (11) schreef verweerster het volgende:
“Ik zal wel ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand maar ik doe slechts heel sporadisch pro deo werk en familierechtelijk al helemaal niet vanwege de slechte betaling. Ik heb dus niet specifiek opleidingspunten behaald ten behoeve van het aanvragen van echtscheidings-toevoegingen omdat ik dat soort zaken uitsluitend op betalende basis aanneem.”
2.25 Bij wijze van zakenadministratie (12) somde verweerster in tien zaken, waaronder de erfrechtkwestie en de zaak van de heer G, de partijnamen op. In verband met de erfrechtkwestie voegde verweerster toe dat zij beschikte over een mondelinge opdracht en dat mevrouw V “helemaal geen zin” had om met de deken in gesprek te gaan.
2.26 Bij brief van 23 juni 2015 aan de deken stuurde verweerster bewijs dat zij bij de NOvA opgave heeft gedaan van behaalde opleidingspunten en het certificaat van een onlinecursus hoofdlijnen insolventierecht en faillissement. Verder deelde zij de deken mee dat zij een nieuwe, betalende, cliënt had die “de omgangsregeling gewijzigd [wilde] hebben”.
2.27 Bij fax van 28 juni 2015 stuurde verweerster de deken opnieuw een bewijs van behaalde opleidingspunten (actualiteiten vermogensrecht en dga actualiteiten w.o. echtscheiding). In haar brief maakte zij verder opmerkingen over het verslag van het gesprek op 27 mei 2015. Verweerster schreef dat zij huur betaalde voor de kantoorruimte aan de J-straat in Den Haag. Verweerster schreef verder:
“In artikel 35 Wwft kan ik geen reden noch een verplichting vinden om een cursus Wwft te volgen. Ik behandel immers geen Wwft zaken. Uiteraard is het geen enkel probleem, al was het alleen maar voor de opleidingspunten, om een dergelijke cursus te volgen. Een dergelijke cursus is echter niet relevant voor mijn praktijk.”
2.28 In haar fax van 6 juli 2015 schreef verweerster onder meer het volgende:
“Intussen is de staat van baten en lasten over 2014 gereed en ter inzage bij mij op kantoor in te zien. De aangifte IB 2014 is bij de belastingdienst ingediend. Op korte termijn komt het jaarrapport 2014 van de derdenrekening gereed en dat stuur ik nog naar U toe.”
2.29 Op 12 juli 2015 heeft verweerster de deken het rapport van haar accountant van de Stichting Beheer Derdengelden toegezonden. Verweerster schreef verder dat haar zakelijk adviseur haar had geïntroduceerd “bij diverse zakelijke relaties ter verkrijging van nieuwe opdrachten van zakelijke aard”.
2.30 Op 13 juli 2015 heeft verweerster de deken het volgende geschreven:
“Voor de goede orde laat ik U hierbij weten dat ik al weken doende ben om het huurcontract te verkrijgen voor de [J-straat]. Dat is nodig om verhuizing van Rotterdam naar Den Haag in het handelsregister te bewerkstellingen. Mijn verhuurder heeft daartoe opdracht aan [de makelaar] gegeven maar die blijven aanhoudend in gebreke en zijn niet te bereiken. Ik heb al diverse keren gebeld met [de makelaar] maar de persoon die het contract moet maken is steeds afwezig. Ook mijn verhuurder heeft al met [de makelaar] gebeld met de vraag waar het contract blijft. Het leek mij juist om U hierover te informeren.
Verder heb ik komende week een intake-gesprek met een nieuwe echtscheidingscliente. Het schijnt een echtscheiding van formaat te zijn.”
2.31 Op 24 juli 2015 heeft verweerster de deken bericht dat zij de huurovereenkomst voor haar kantoorruimte in Den Haag heeft ondertekend, maar de verhuurder nog niet. Pas als beide partijen de overeenkomst ondertekend zouden hebben, kon verweerster haar Haagse kantoor in het handelsregister inschrijven.
2.32 Op 28 augustus 2015 heeft verweerster de deken bericht over de inschrijving van haar kantoor Den Haag in het handelsregister.
2.33 Bij beslissing van 8 januari 2016 op een dekenbezwaar (van de Rotterdamse deken) heeft het Hof van Discipline verweerster een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd voor de duur van een maand .
2.34 Op 22 januari 2016 heeft verweerster de deken bericht dat zij meent dat de uitspraak van het Hof van Discipline nietig is en dat daarom “de hele schorsing van de baan is”. Op de vraag van de deken waarop verweerster dit standpunt baseerde heeft zij geantwoord: “Heel gewoon: op de wet”.
2.35 Op 2 februari 2016 heeft de deken verweerster een brief gezonden naar aanleiding van de beslissing van het Hof van Discipline van 8 januari 2016. Uit de brief blijkt dat de deken het kantoor van verweerster had bezocht en dat verweerster met mr. O in gesprek was over de huur van kantoorruimte.
2.36 Uit de e-mail van 13 september 2016 van de deken aan verweerster blijkt dat tijdens het laatste kantoorbezoek een volgend bezoek was aangekondigd dat zou plaatsvinden in september of oktober 2016. De deken verzocht verweerster om opgave van haar verhinderdata.
2.37 In haar e-mail van 15 september 2016 aan de deken gaf verweerster haar verhinderingen op in verband met een te plannen kantoorbezoek. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:
“Ter informatie en dat kunt U in het Handelsregister nagaan. lk heb van [mr. O] zijn kantoorruimte voor drie ochtenden per week, de maandag/donderdag en vrijdag van 9-13 uur gehuurd. Daar houd ik besprekingen en kan ik gebruik maken van de ruime bibliotheek die [mr. O] heeft. lk heb ook nog steeds clienten in Rotterdam en die besprekingen houd ik daar op locatie.
Het correspondentie adres voor de bankafschriften is de [M-laan] waar ik sinds juli 2016 woonachtig ben. [Mr O.] maakte "per ongeluk" mijn post open en dat vond ik onplezierig vandaar. (…) Ik heb overigens de rekening derdengelden opgeheven omdat ik al geruime tijd geen derdengelden meer heb.”
2.38 Op 20 oktober 2016 heeft de deken een bezoek gebracht aan het (Haagse) kantoor van verweerster. In zijn brief van 2 november 2016 aan verweerster heeft de deken verslag gedaan van het bezoek. De deken schreef dat de reden van het bezoek was dat tijdens het voorgaande bezoek “feitelijk niet van een praktijk van enige omvang kon worden gesproken”. De deken schreef verder onder meer:
“Wij hebben geconstateerd dat er in de ruimte waar [mr. O] kantoor hield niets van u aanwezig is. U gaf zelf ook al aan dat al uw dossiers thuis liggen en dat u daar ook werkt. U wil echter geen cliënten thuis ontvangen. Een praktijk van enige omvang hebben wij evenwel nog altijd niet kunnen vaststellen. Het bordje dat u achter het raam had gehangen met daarop uw naam, bleek de volgende dag te zijn verdwenen. Ik heb dan ook stellig de indruk dat u de dag van ons bezoek gebruik mocht maken van de kantoorruimte van [mr. O] maar dat dit geen geformaliseerde regeling is. U dient evenwel kantoor te houden op het adres dat u aan de Nederlandse Orde heeft doorgegeven. Ik heb kunnen vaststellen dat dat niet het geval is. lk heb geen bezwaar tegen een spreekkamer waar u uw cliënten ontvangt, maar uw kantooradres dient de plek te zijn waar het merendeel van uw activiteiten zich afspeelt, waar u als advocaat staat ingeschreven, waar u voor uw cliënten bereikbaar bent en waar u dossier- en kantooradministratie zich bevindt, en dat alles is nu niet het geval.
Ik wil graag een afspraak met u maken voor de maand december van dit jaar, teneinde op uw huisadres de bij u in behandeling zijnde dossiers te bekijken. U dient daar ook uw kantoorhandboek te hebben en de certificaten van de door u in 2015 en 2016 gevolgde cursussen. Ik verwacht alsdan ook een zakenlijst aan te treffen.
Mocht u volhouden dat u kantoor houdt aan de [C-laan], dan verzoek ik u vriendelijk de huurovereenkomst tussen u en [mr. O] aan mij toe te zenden alsmede de betalingsbewijzen voor het overeengekomen huurbedrag.”
2.39 Op 14 november 2016 heeft verweerster de deken de huurovereenkomst met mr. O toegezonden.
2.40 Op 25 januari 2017 heeft verweerster de deken onder meer als volgt bericht:
“Morgen komt U weer op kantoorbezoek en ter voorbereiding daarvan het volgende:
Ik heb intussen het CCV formulier ingevuld en dat kunt U opvragen. Intussen heb ik een soort van evaluatie gesprek gehad met het echtpaar [O] over de huur van [C-laan]. Het bevalt ons over en weer heel goed en daarom is het mij toegestaan om de dossiers aan de [C-laan] te hebben zodat ik ze niet meer thuis in de kast hoef te zetten. Dus heb ik de lopende dossier naar [C-laan] verplaatst en daarom is het wat mij betreft niet nodig dat U naar de [M-laan] komt maar naar de [C-laan] zoals de vorige keer.
Ik ben nog nagegaan wat een kantoorbezoek verder kan behelzen en op internet vond ik een soort van Best Practice en ik heb dat ook niet anders mogen horen van andere advocaten.
Voor zover ik kan nagaan hoe ik U nog slechts de opdrachtbevestigingen te tonen en moet het kantoorhandboek (in Uw bezit) daar klaarliggen. En dat is het geval.
[Stafjurist deken] vraagt allerlei informatie die helemaal niet aan de Orde is bij een kantoorbezoek en ik verzoek U het daarheen te leiden dat zij dat achterwege laat.”
2.41 In zijn brief van 26 januari 2017 naar aanleiding van een voor die datum gepland kantoorbezoek schreef de deken onder meer het volgende:
“ln uw geval heeft al een aantal keren een bezoek plaatsgevonden. Bij geen van die bezoeken is het mogelijk gebleken om toegang te krijgen tot dossiers die bij u in behandeling waren. Dat lag in 2014 en 2015 aan het feit dat u nog aan het verhuizen was, en tijdens ons laatste bezoek aan u had u de dossiers allemaal thuis staan. Ook is geen inzage gekregen in uw financiële administratie, al hoewel u aangaf dat deze was in te zien bij u op kantoor. Tijdens ons bezoek had u deze stukken evenwel niet voorhanden.”
2.42 De deken schreef in deze brief verder het volgende:
“Het lijkt mij om die reden goed het kantoorbezoek uit te stellen en ter bevordering van de efficiency eerst informatie van u te verkrijgen die mij de nodige informatie verschaft, opdat ik mij tijdens het kantoorbezoek zoveel mogelijk kan focussen op de inhoud van uw dossiers. Daarbij zal ik dan met name de juridische kwaliteit van de door u verrichte werkzaamheden in uw lopende en afgedane dossiers bekijken.
Graag ontvang ik binnen twee weken na heden van u:
1) Overzicht van de bij u in behandeling zijnde zaken, inclusief de opdrachtbevestiging die u aan de cliënten heeft toegezonden;
2) Overzicht van de door u behandelde en afgewikkelde zaken in 2016;
3) Polis van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering met het betalingsbewijs van de premie over 2017;
4) Balans en staat van baten en lasten over 2014 en 2015;
5) Gereviseerd kantoorhandboek;
6) Resterende certificaten over 2015;
7) Bevestiging van het nog bestaan van uw vervangingsregeling met [mr. N]”
2.43 Op 9 februari 2017 heeft verweerster gereageerd. Verweerster stuurde de deken een nota en een betaalbewijs van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekering (3), een waarnemersverklaring van mr. B (7) en bewijzen van in 2016 behaalde opleidingspunten (6). Verweerster schreef in haar begeleidende brief onder meer en zakelijk weergegeven, dat de aandacht van de deken voor haar kantoor bij haar stress veroorzaakte, dat zij contact had opgenomen met haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar en dat zij een coach toegewezen had gekregen.
2.44 Op 14 april 2017 heeft de deken gereageerd. De deken schreef dat hij slechts enkele van de in zijn brief van 26 januari 2017 opgesomde documenten van verweerster had ontvangen. De deken schreef:
“Ik stel u nu voor de laatste maal in de gelegenheid om mij de gevraagde documenten te verstrekken, bij gebreke waarvan ik moet vaststellen dat uw kantoororganísatíe niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. in dat laatste geval zal ik een dekenbezwaar tegen u moeten indienen.
Graag ontvang ik binnen twee weken na heden van u:
1) Overzicht van de bij u in behandeling zijnde zaken, inclusief de opdrachtbevestiging die u aan de cliënten heeft toegezonden;
2) Overzicht van de door u behandelde en afgewikkelde zaken in 2016;
3) Polis van uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
4) Balans en staat van baten en lasten over 2014 en 2015;
5) Gereviseerd kantoorhandboek;
6) Vervangingsregeling
Ten aanzien van uw vervangingsregeling heb ik verzocht om een bevestiging van het voortduren van uw vervangingsregeling met [mr. N]. ln plaats daarvan krijg ik een briefje van twee regels van [mr. B] dat hij als uw vervanger zal optreden bij afwezigheid. Deze regeling voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Daarvoor verwijs ik u naar het model kantoorhandboek zoals dat staat afgedrukt op de website van de NOVA.”
2.45 Op 17 april 2017 heeft verweerster de deken als volgt bericht:
“Uw brief van 14 april 2017 bereikte mij en natuurlijk wil ik graag aan de verzoeken van de Deken voldoen. Afgelopen zaterdag is na een ziekbed toch nog onverwacht mijn vader overleden. De rouwkaart stuur ik U hierna toe. Dat betekent dat ik veel naar Limburg moet en dat is een enkele reisafstand van 3,5 uur. Zaterdag aanstaande is de begrafenis. Ik doe mijn uiterste best om in de loop van de volgende week de door U gevraagde stukken te doen toekomen. Ik begrijp verder niet goed waarom er nu al met een klacht wordt gedreigd. Ik meende dat ik toch in het verleden de Deken te Den Haag als ook in Rotterdam steeds op correcte wijze voorzien heb van de gevraagde informatie. Ook weet U dat ik mij arbeidsongeschikt heb gemeld en dat traject is nog lopende. Graag zou ik van U vernemen, nu in de aanhef van Uw brief staat dat het een artikel 46f Advocatenwet onderzoek betreft welke andere bezwaren en van wie U bereikt hebben. Dan kan ik daar ook, desnodig, meteen op reageren.”
2.46 In haar e-mail van 30 april 2017 aan de deken vroeg verweerster begrip voor de vertraging in haar reactie op de verzoeken van de deken, in verband met het overlijden van haar vader. Verweerster schreef dat zij, om dezelfde reden, rustiger aan het werk was. Zij voegde daaraan toe dat zij haar praktijk niet had neergelegd. Verder schreef verweerster het volgende:
“(…)De polis van mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering heb ik al aan U toegezonden en dat is al gecontroleerd door [stafjurist] en [voormalig deken] en accoord bevonden. De balans van baten en lasten kunt U in zien. Een kopie daarvan stuur ik dus niet op want dat ben ik ook niet verplicht Ik heb [mr. B] er al over geïnformeerd dat de tekst van de vervangingsregeling naar Uw mening niet voldoende is. Ik kan natuurlijk aan de hand van het modelkantoorboek een nieuwe opstellen. De tekst die U heeft ontvangen is steeds accoord geweest voor Uw voorgangers.
Ik ontvang graag van U de bezwaren ex artikel 46f Advocatenwet zodat Uw bezoek aan mijn kantoor gelegitimeerd is.
Ik heb mijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar in kennis gesteld van het overlijden van mijn vader en dat ik dat moet verwerken.
Ik vertrouw erop dat ik nog enig uitstel van U krijg en dat U motiveert waarom ik zoveel kantoorbezoeken moet krijgen.”
2.47 In zijn brief van 10 mei 2017 heeft de deken het volgende aan verweerster geschreven:
“Gecondoleerd met het verlies van uw vader. Ik begrijp dat u daar enige tijd voor nodig had en heb om die reden even gewacht met een reactie op uw e-mails van 17 en 30 april jl.
De reden voor mijn onderzoek is dat ik nog altijd niet heb kunnen vaststellen dat u daadwerkelijk praktijk voert in Den Haag. U heeft kantoorruimte gehad aan de [J-straat], waar u geen dossiers, geen computer en ook overigens niets had staan waaruit noch de voormalig deken noch ik kon afleiden dat u daar daadwerkelijk kantoor hield. U kon mij geen stukken laten zien, u gaf geen inzicht in uw financiële situatie of in de omvang van uw praktijk en om die reden kon ik niet nagaan of uw praktijk wel aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
U heeft menigmaal te kennen gegeven dat u uw praktijk weer aan het opbouwen bent. U heeft bij [mr. O] een kantoorruimte gehuurd waar ik u ook heb bezocht en waar u evenmin dossiers kon tonen. Er was geen computer, u had geen overzicht van lopende zaken en op vragen over de wijze waarop u dient om te gaan met de verplichtingen uit de Wwft kon u geen antwoord geven. Daar komt bij dat er een klacht tegen u is ingediend wegens onbevoegde vertegenwoordiging, hetgeen ik ook zorgelijk acht, aangezien ook daaruit kan worden afgeleid dat u uw kantoororganisatie niet op orde heeft.
De reden dat u zoveel kantoorbezoeken krijgt is dan ook gelegen in het feit dat bij ieder bezoek blijkt dat uw organisatie niet op orde is, althans dat u dat niet kunt aantonen. Ik vind dan ook dat er alle reden is voor een nader onderzoek.
Ik heb gelezen dat u zich heeft gemeld bij uw arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar ik heb niet van u vernomen of dit inhoudt dat u in het geheel niet aan het werk bent of dat er sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
ik herhaal dus nogmaals de lijst met stukken die ik van u wil ontvangen, graag binnen drie weken na heden: (…)”
2.48 Op 14 juni 2017 heeft de deken verweerster als volgt bericht:
“Bij brief van 30 april jl. heeft u de deken om uitstel verzocht voor het aanleveren van de gevraagde gegevens. U bent tot uiterlijk 31 mei jl. in de gelegenheid gesteld om de informatie over uw kantoororganisatie aan te leveren. Ik constateer dat ik tot op heden geen stukken van u heb ontvangen, noch anderszins van u heb vernomen.
De deken ziet hierin aanleiding zich tot de Raad van Discipline te wenden. U zult daarover op korte termijn nader worden geïnformeerd.”
2.49 Verweerster heeft op dezelfde dag als volgt gereageerd:
“Met excuus, het is mij geheel ontschoten!! U krijgt vandaag/ vanavond nog bericht”
2.50 Na dit bericht van 14 juni 2017 heeft de deken niet meer van verweerster vernomen.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster schending van gedragsregelen 33 en 37 en van artikel 6.2 en 6.5 van de Verordening op de Advocatuur (Voda).
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft de klacht betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 In artikel 46 van de Advocatenwet is bepaald dat advocaten aan tuchtrecht zijn onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten en ter zake van enige handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.2 Het is in de eerste plaats aan de deken om erop toe te zien dat een advocaat in overeenstemming met het in artikel 46 van de Advocatenwet bepaalde handelt en om tuchtrechtelijk onderzoek te verrichten, indien daartoe aanleiding bestaat. Het is daarbij aan de deken om, de kaders die de Advocatenwet en de daarmee samenhangende regelgeving in aanmerking genomen, de voorwaarden voor het onderzoek te stellen. Een advocaat is in dat verband gehouden om alle gevraagde inlichtingen aan de deken te verstrekken teneinde hem in staat te stellen toezicht uit te oefenen.
5.3 Uit het dossier en de feiten zoals hiervoor weergegeven blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster de deken niet adequaat informeert over haar praktijk en praktijkvoering en stelselmatig niet stipt en volledig reageert op verzoeken van de deken om inlichtingen daarover. Verweerster gedraagt zich daarmee op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad licht dit als volgt toe.
5.4 Na de aanvankelijke mededeling in december 2014 van verweerster dat zij haar praktijk van Rotterdam naar Den Haag zou verhuizen is, in ieder geval tot begin 2017, onduidelijk gebleven waar verweerster precies kantoor hield. Uit de door verweerster aan de deken verstrekte informatie blijkt dat het dossier in de erfrechtkwestie zich in Rotterdam bevond en dat zij die kwestie daar zou afhandelen. De overige dossiers bevonden zich telkens op andere plaatsen dan waar verweerster de deken ontving. Verweerster heeft de deken aldus niet adequaat en voldoende geïnformeerd over het adres waar zij voor cliënten bereikbaar was en waar de dossier- en kantooradministratie zich bevond. De deken heeft op die wijze niet kunnen vaststellen waar verweerster kantoor hield en haar praktijk voerde.
5.5 Verweerster is, ondanks de herhaalde verzoeken van de deken daarover, vaag over de aard en de omvang van haar praktijk. De deken heeft geen inzicht in het aantal dossiers dat verweerster in behandeling heeft en de aard van de zaken. Verweerster heeft de deken geen inzage gegeven, of geen inzage willen geven, in de dossiers die zij in behandeling had en heeft. Verweerster lijkt de deken door middel van berichten over (mogelijk) te behandelen zaken (zie in 2.13, 2.15, 2.16, 2.26, 2.29, 2.30) ervan te willen overtuigen dat zij een lopende praktijk voert, maar concreet wordt het niet. Dit heeft tot gevolg dat de deken ook geen toezicht heeft kunnen houden op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster. In dit verband is mede van belang dat verweerster de deken op enig moment heeft meegedeeld een echtscheidingszaak op toevoegingsbasis te willen behandelen, maar niet te weten of zij bij de Raad voor Rechtsbijstand ingeschreven staat voor het rechtsgebied personen- en familierecht (zie in 2.16 en 2.24).
5.6 In dit verband is verder van belang dat niet kan worden vastgesteld dat de cursussen die verweerster volgt aansluiten op de praktijk die zij voert. De raad stelt op grond van de overgelegde certificaten vast dat sprake is van, in de treffende woorden van de deken, een allegaartje van opleidingsactiviteiten (zie in 2.23, 2.26, 2.27). Het geheel wekt de indruk dat verweerster niet in de eerste plaats cursussen volgt om bijgeschoold te worden in de voor haar praktijk relevante rechtsgebieden, maar veeleer om punten te behalen teneinde aan artikel 4.4 van de Verordening op de advocatuur te voldoen.
5.7 Verweerster heeft ondanks herhaalde verzoeken van de deken evenmin afdoende inzage gegeven in de financiën van haar praktijk. Op 21 juni 2015 heeft verweerster de deken meegedeeld dat “de staat van baten en lasten over 2014 wellicht deze maand gereed zal zijn” (zie in 2.20). Op 6 juli 2015 heeft verweerster geschreven dat de staat van baten en lasten over 2014 gereed is en voor de deken ter inzage op haar kantoor ligt (zie in 2.28). Bij het kantoorbezoek van de deken op 20 oktober 2016 trof de deken een leeg kantoor, waar (onder meer) de financiële stukken niet aanwezig waren (zie in 2.38). Ter zitting heeft verweerster verklaard dat het financieel jaaroverzicht van 2014 klaar is en dat de deken het jaaroverzicht “had kunnen krijgen”. Uit de gang van zaken blijkt naar het oordeel van de raad van onverschilligheid van verweerster ten aanzien van het toezicht door de deken. Het had naar het oordeel van de raad op de weg van verweerster gelegen om de deken een afschrift van het jaaroverzicht 2014 te verschaffen zodra dat gereed was. Ten minste had verweerster de deken bij zijn bezoek aan haar kantoor op 20 oktober 2016 inzage moeten verschaffen in het jaaroverzicht dat volgens haar eigen verklaring op dat moment immers gereed was.
5.8 Het financieel jaaroverzicht van 2015 is volgens de verklaring van verweerster ter zitting “in de maak”. Dit is te laat, het jaaroverzicht van 2015 had ruim een jaar geleden al gereed moeten zijn, en dit getuigt van laksheid van verweerster ten aanzien van haar praktijkvoering.
5.9 Naar het oordeel van de raad miskent verweerster de verantwoordelijkheid die inschrijving op het tableau schept. Deze verantwoordelijkheid houdt onder meer in dat een advocaat gehouden is om zijn praktijk op orde te hebben en te houden. Deze verantwoordelijkheid geldt ook in geval van tegenslagen in de persoonlijke levenssfeer en brengt mee dat een advocaat zich niet zonder meer kan verschuilen achter tekortkomingen van derden waarvan hij geheel of gedeeltelijk afhankelijk is. Uit de onder de feiten weergegeven berichten van verweerster aan de deken blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster de neiging heeft om de oorzaak van haar versnipperde en gebrekkige informatievoorziening aan de deken buiten zichzelf te zoeken (zie in 2.4, 2.19, 2.20, 2.22, 2.27, 2.30, 2.31, 2.37, 2.43) Dit geeft er blijk van dat verweerster achteloos omgaat met de op haar als advocaat rustende verantwoordelijkheid.
5.10 Het verzoek van 26 januari 2017 van de deken om informatie en de gang van zaken die daarop volgt zijn naar het oordeel van de raad de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Op die datum heeft de deken verweerster meegedeeld zijn kantoorbezoek te zullen opschorten in afwachting van informatie van verweerster die noodzakelijk was om het bezoek vanuit het oogpunt van dekentoezicht zinvol te laten zijn. De deken heeft verweerster een lijst gegeven van te verstrekken informatie. De lijst is concreet en beperkt van omvang. Op 9 februari 2017 heeft verweerster de deken een gedeelte van de gevraagde gegevens verstrekt. Bij brief van 14 april 2017 verzocht de deken verweerster opnieuw om het verstrekken van informatie aan de hand van een concrete lijst. Op 17 april 2017 heeft verweerster de deken geïnformeerd over het overlijden van haar vader. Verweerster heeft op 17 april 2017 aan de deken geschreven dat zij “haar uiterste best” deed om de door de deken gevraagde stukken aan hem toe te sturen. Op 30 april 2017 heeft verweerster om nader uitstel gevraagd. In haar bericht deelde verweerster mee dat zij haar praktijk niet had neergelegd. De deken heeft op 10 mei 2017 gereageerd en heeft verweerster opnieuw verzocht om toezending van de op 14 april 2017 opgegeven stukken. De deken gaf verweerster daarbij een (aanvullend) uitstel van drie weken. Op 14 juni 2017, twee weken na de uiterste datum voor overlegging van informatie door verweerster aan de deken, heeft de deken verweerster bericht dat hij niets van haar heeft ontvangen en dat hij de kwestie zou voorleggen aan de raad van discipline. Na haar reactie van dezelfde dag dat de deken die dag nog bericht zou ontvangen, heeft de deken niet meer van verweerster vernomen.
5.11 Ondanks dat het verzoek van de deken concreet is en hij verweerster ruimschoots de gelegenheid heeft gegeven om aan het verzoek te voldoen, daarbij ook rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden, heeft verweerster opnieuw niet stipt en volledig aan het verzoek van de deken voldaan. Opnieuw handelt verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar. De omstandigheid dat verweerster geraakt is door het overlijden van haar vader en de nasleep daarvan doet daaraan niet af. Een en ander ontslaat verweerster immers niet van haar verplichting en verantwoordelijkheid tot deugdelijke praktijkvoering en medewerking aan dekentoezicht.
6 MAATREGEL
6.1 Het verwijt dat verweerster kan worden gemaakt komt er in de kern op neer dat zij zich al lange tijd stelselmatig niet laat controleren door de deken binnen de door hem gestelde kaders.
6.2 Verweerster heeft zich door de inadequate wijze van informatieverstrekking aan de deken niet gedragen zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Haar houding ten aanzien van het advocatentuchtrecht in zijn algemeenheid en de deken en het dekentoezicht in het bijzonder getuigt naar het oordeel van de raad van laksheid, achteloosheid en onverschilligheid. De raad maakt verweerster daarvan een ernstig tuchtrechtelijk verwijt. Het tuchtrechtelijk verleden van verweerster in aanmerking genomen acht de raad de maatregel van schrapping van het tableau gerechtvaardigd.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet grond om verweerster gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schrapping op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, binnen de termijn op de wijze zoals bepaald in 7.1.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2018 verzonden.