Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:8

Zaaknummer

170221

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Het hof is, net als de raad, van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 19 door klaagster zonder enige aankondiging vooraf en zonder haar verhinderdata te vragen in kort geding te dagvaarden.  Het hof acht gezien de omstandigheden, waaronder dat voor klaagster geen verrassing kan zijn geweest dat de clienten van verweerder ook tegen klaagster een verbod vorderden en dat het nadeel voo rklaagster uiterst beperkt is gebleven, het nalaten van verweerder niet in die mate verwijtbaar dat oplegging van een maatregel is aangewezen. De beslissing tot oplegging van een waarschuwing zal daarom worden vernietigd.

Uitspraak

Beslissing

van 26 januari 2018

in de zaak 170221

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 10 juli 2017, gewezen onder nummer 17-031, aan partijen toegezonden op 10 juli 2017, waarbij de verzetsgronden 6, 8 en 9 van klaagster gegrond zijn verklaard. Deze verzetsgronden  richtten zich tegen de beoordeling van klachtonderdelen 1 en 2 in de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 17 februari 2017, bij welke beslissing de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard. Voorts heeft de raad, opnieuw rechtdoende, de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klaagster en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 17 februari 2017 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:35 en de beslissing van de raad van 10 juli 2017 als ECLI:NL:TADRSHE:2017:131.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klaagster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 november 2017, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klaagster rauwelijks heeft gedagvaard (in strijd met gedragsregel 19);

2.    voor het plannen van het kort geding geen verhinderdata bij klaagster heeft opgevraagd;

3.   (…);

4.   (…);

5.   (…);

6.   (…).

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 geoordeeld dat verweerder door klaagster zonder enige aankondiging vooraf in kort geding te dagvaarden in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in Gedragsregel 19 en niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de op te leggen maatregel.

5.3    Verweerder heeft inderdaad gehandeld in strijd met Gedragsregel 19 door klaagster zonder vooraankondiging en zonder haar verhinderdata te vragen, in rechte te betrekken. Het hof neemt echter in aanmerking dat de cliënten van verweerder en hun buurman, voor wie klaagster naar haar zeggen als mantelzorgster optrad, reeds geruime tijd in gerechtelijke procedures over hinder over en weer verwikkeld waren en dat klaagster daarvan inhoudelijk precies op de hoogte was. Het kan voor klaagster geen verrassing zijn geweest dat de clienten van verweerder ook tegen klaagster een verbod vorderden van handelingen die op hun vordering door de rechter aan de [naam buurman] reeds waren verboden.  Daarbij komt dat het nadeel voor klaagster uiterst beperkt is gebleven. Verweerder heeft een dagvaardingstermijn van een maand in acht genomen. Gebleken is ook dat klaagster een beroep had kunnen doen op een door haar rechtsbijstandverzekeraar ingeschakelde advocaat, maar dat zij daarvan om haar moverende redenen geen gebruik heeft willen maken.  In de periode dat klaagster met vakantie was en dus naar haar zeggen geen tijd had voor voorbereiding van haar verdediging in rechte, heeft zij wel de onderhavige klacht ingediend.

Het hof acht, gezien deze omstandigheden, het nalaten van verweerder niet in die mate verwijtbaar dat oplegging van een maatregel aangewezen is. De beslissing tot oplegging van een waarschuwing zal daarom worden vernietigd.

5.4    Enkel ten aanzien van de maatregel wijkt het oordeel van het hof af van dat van de raad. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen voor zover die betrekking heeft op de opgelegde maatregel en bepalen dat ondanks de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 1 en 2 geen maatregel wordt opgelegd. Het gevolg hiervan is dat op grond van artikel 48ac, eerste lid, onder a en b Advocatenwet ook de uitgesproken kostenveroordeling niet in stand kan blijven. Voor het overige – waaronder de terugbetalingsverplichting van het griffierecht - zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt - voor zover in hoger beroep aan de orde - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 10 juli 2017, gewezen onder nummer 17-031, waarbij klachtonderdelen 1 en 2 gegrond werden verklaard;

- vernietigt de beslissing, waarvan beroep, voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van een waarschuwing werd opgelegd en verweerder werd veroordeeld tot betaling van € 25,00 reiskosten aan klaagster en tot betaling van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen op 27 november 2017 door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, en mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo, R.H. Broekhuijsen en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.

griffier    voorzitter   

De beslissing is op 26 januari 2018 in het openbaar uitgesproken en op 26 januari 2018 verzonden.