Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:20

Zaaknummer

17-1037/DH/RO/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek gegrond. De beslissing op het aanhoudingsverzoek is genomen vóór aanvang van de zitting, terwijl verzoeker had toegezegd zijn verzoek voor de zitting te onderbouwen. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek is bovendien onvoldoende gemoviteerd.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 januari 2018

in de zaak 17-1037/D/RO/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 17-948/DH/RO met verzoeker als verweerder. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 december 2017 om 16.00 uur. Op 19 december 2017 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. M.F. Baaij, voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter), ingediend.

1.2    De voorzitter heeft niet berust in de wraking.

1.3    De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing kennis genomen van:

-    de e-mail van 18 december 2017, 13.52 uur, van de zijde van verzoeker met het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het dekenbezwaar;

-    de e-mail van 18 december 2017, 15.09 uur, van de griffier van de raad aan verzoeker met de mededeling dat het aanhoudingsverzoek niet is gehonoreerd en dat de behandeling van het dekenbezwaar op het aangekondigde tijdstip zal doorgaan;

-    de e-mail van 18 december 2017, 16.58 uur, van verzoeker met de vraag wat de raad naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek heeft beslist;

-    het proces-verbaal van de zitting van 18 december 2017;

-    de e-mail en het gelijkluidende faxbericht van 19 december 2017 van verzoeker aan de raad met het verzoek tot wraking van de voorzitter.

1.4    Het wrakingsverzoek is ter zitting van de raad op 22 januari 2018 mondeling behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen. De voorzitter is niet ter zitting verschenen. 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer van de raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de voorzitter het aanhoudingsverzoek vóór het aanvangstijdstip van de zitting op 18 december 2017, 16.00 uur, en bovendien ongemotiveerd heeft afgewezen. Verzoeker had toegezegd een medische verklaring te zullen toezenden, waarschijnlijk voor aanvang van de zitting, maar de voorzitter heeft deze medische informatie niet willen afwachten alvorens op het aanhoudingsverzoek te beslissen. De voorzitter heeft evenmin nadien nadere informatie aan verzoeker gevraagd. Met haar beslissing heeft de voorzitter er blijk van gegeven dat zij het belang van behandeling van het dekenbezwaar zwaarder vindt wegen dan het recht van verzoeker om te worden gehoord, ongeacht de exacte reden en de aard van de omstandigheid dat verzoeker niet ter zitting kon verschijnen. Verzoeker stelt dat de beslissing van de voorzitter zodanig onbegrijpelijk is, dat zij daarmee de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen.

2.4    De wrakingskamer overweegt het volgende. Op 18 december 2017 werd de raad ’s ochtends, het exacte tijdstip valt niet meer te achterhalen, gebeld door een assistent van verzoeker met de mededeling dat verzoeker wegens medische redenen niet ter zitting kon verschijnen en om die reden om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht. Desgevraagd heeft verzoeker zijn aanhoudingsverzoek per e-mail bevestigd. In de e-mail van 18 december 2017, 13.52 uur, staat dat verzoeker “wegens medische redenen” niet in staat is ter zitting te verschijnen, dat hij gehoord wenst te worden en dat hij in contact is met zijn huisarts voor het verkrijgen van een medische verklaring die “ten spoedigste zal worden nagezonden, waarschijnlijk (…) voor de aanvang van de zitting”.  

2.5    Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de griffier van de raad omstreeks 15.00 uur tevergeefs heeft geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met verzoeker. Om 15.09 heeft de griffier verzoeker per e-mail geïnformeerd dat het aanhoudingsverzoek niet is gehonoreerd. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt verder dat het verzoek tot aanhouding door de raad is geweigerd omdat het kort voor de zitting is gedaan en verzoeker geen enkele onderbouwing heeft verstrekt voor zijn verzoek.

2.6    De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een zaak een processuele beslissing is. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzitter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit anders zijn.

2.7    De wrakingskamer is van oordeel dat laatst bedoelde situatie zich in deze zaak voordoet en licht dit als volgt toe. Verzoeker heeft de raad om 13.52 uur, dus ruim twee uur voor aanvang van de zitting, toegezegd een medische verklaring ter onderbouwing van zijn aanhoudingsverzoek te verstrekken. Verzoeker heeft meegedeeld dat hij deze verklaring waarschijnlijk voor aanvang van de zitting zou verstrekken.

2.8    De beslissing van de raad dat het aanhoudingsverzoek niet zou worden gehonoreerd is verzoeker vervolgens om 15.09 uur, dus ongeveer 50 minuten voor aanvang van de zitting meegedeeld. De raad heeft aldus niet tot 16.00 uur, het aangekondigde aanvangstijdstip van de zitting, afgewacht of verzoeker een medische verklaring zou toezenden. Op zich stond dat de raad vrij, omdat het verzoeker was die had aangekondigd nog een medische verklaring toe te zullen zenden en van de zijde van de raad niet was toegezegd dat hem tot de aanvang van de zitting de gelegenheid zou zijn gegund om die te leveren. De raad kon dus het aanhoudingsverzoek zoals het voorlag beoordelen en hierop een beslissing nemen. De raad was echter wel gehouden, ook gezien de door de verzoeker opgegeven oorzaak van verhindering en aangekondigde onderbouwing, zijn beslissing op het aanhoudingsverzoek te onderbouwen. In de e-mail van 15.09 uur is de beslissing in het geheel niet gemotiveerd. Uit een en ander blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer ten minste van de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker. Het feit dat in het proces-verbaal van de zitting alsnog een toelichting wordt gegeven maakt dit niet anders. Deze toelichting laat de eerdere ongemotiveerde beslissing van de raad onverlet. Bovendien is de toelichting die blijkt uit het proces-verbaal op zichzelf ook weer uiterst summier.

2.9    Daaraan doet de twijfel die de wrakingskamer heeft over de verklaring van verzoeker ter gelegenheid van de zitting waarop de wraking werd behandeld niet af. Verzoeker heeft toen verklaard dat hij op 18 december 2017 heeft geprobeerd om een medische verklaring van zijn huisarts te verkrijgen, maar dat hij zijn pogingen na 15.09 uur heeft gestaakt om dat deze zinloos zouden zijn gelet op de door de raad op het aanhoudingsverzoek reeds genomen beslissing. In zijn e-mail van 18 december 2017, 16.58 uur, vraagt verzoeker echter naar de beslissing van de raad op zijn aanhoudingsverzoek. Uit deze vraag blijkt dat verzoeker op dat moment nog geen kennis had genomen van de e-mail van de griffier van 15.09 uur en in dit licht acht de wrakingskamer de verklaring over het staken van pogingen om een medische verklaring te verkrijgen ongeloofwaardig. Het siert verzoeker niet dat hij ter gelegenheid van de wrakingszitting achteraf een dergelijke, met zijn eigen feitelijke handelen strijdige, verklaring aflegt en hij dient zich te realiseren dat dit ook gevolgen kan hebben voor zijn geloofwaardigheid in eventuele toekomstige soortgelijke aangelegenheden die zich bij de raad zouden kunnen gaan voordoen.

2.10    Uit het voorgaande volgt niettemin dat het wrakingsverzoek zal worden toegewezen. De wrakingskamer bepaalt dat de hoofdzaak met zaaknummer 17-948/DH/RO opnieuw moet worden behandeld op een nader te bepalen datum en tijdstip.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek tot wraking toe;

- bepaalt dat de hoofdzaak, zaaknummer 17-948/DH/RO, mondeling zal worden behandeld op een nader te bepalen datum en tijdstip.

   

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018.

Griffier    Voorzitter

De beslissing is verzonden op 29 januari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 29 januari 2018 verzonden.