Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:346

Zaaknummer

6431

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging uitspraak raad over confraternele correspondentie. Verweerder heeft zichzelf in positie gemanoeuvreerd dat hij niet (meer) kon overleggen met advocaat tegenpartij of advies vragen aan deken. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 4 februari 2013

in de zaak 6431

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

klager

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 april 2012, onder nummer R.3675/11.77, aan partijen toegezonden op 4 april 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

 

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klagers;

- de brief van verweerder aan het hof van 22 november 2012;

- de brief van klagers aan het hof van 28 november 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 december 2012, waar klager, mede namens klaagster, en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij bij herhaling gedragsregel 12 heeft geschonden door zich tijdens het pleidooi te beroepen op contacten die tussen klager sub 2 en verweerder zouden hebben plaatsgehad kort voor en na 1 april 2006, waaronder correspondentie tussen hen.

4 FEITEN

Tussen een cliënte van verweerder en klaagster is geprocedeerd. Klager stond klaagster daar als raadsman bij. Nadat de kantonrechter de vordering van de cliënte van verweerder had afgewezen werd beroep ingesteld. Tijdens het pleidooi dat op 15 december 2010 plaatsvond heeft verweerder in zijn voorgedragen pleitnota het volgende opgenomen:

“(..) Op 18 april 2006 heb ik klager aangeschreven met de mededeling dat tussen partijen geen overeenkomst tot verlenging bestond, derhalve klaagster (HvD) zonder geldige titel verbleef in het verhuurde en een uitnodiging gedaan dat klaagster een voorstel zou doen tot verlening van de huur, waarbij recht zou worden gedaan aan de door T (HvD) te derven huuropbrengst tot 1 april 2008

Bij gebrek aan een reactie heb ik vervolgens klager op 16 mei 2006, 1 juni 2006 en 28 juni 2006 herinnerd aan het feit dat er nog geen reactie was ontvangen op mijn brief van 18 april 2006. In de brief van 28 juni 2006 wordt voorts vermeld dat nu er geen reactie is ontvangen er door mijn cliënte uitgegaan zal worden van een normale verlenging van 5 jaar en tevens wordt in deze brief een aanzegging gedaan met betrekking tot genoemde termijn.

Pas op 30 juni 2006 reageert klager per fax, waarop ik direct per fax heb geantwoord onder herhaling van mijn stellingen en een uitnodiging tot het aangaan van onderhandelingen binnen de reeds geschetste kaders van mijn brief van 18 april 2006.

Bij gebrek aan reactie heb ik vervolgens op 4 juli 2006 aan klager een concept-dagvaarding toegestuurd met wederom een uitnodiging tot een inhoudelijke reactie, hopend dat dit zou leiden tot een oplossing in der minne. Reactie van klager bleef echter uit. Gelet op de vakantieperiode van zowel de bestuurders van T. als die van mij is uiteindelijk op 25 augustus 2006 de knoop doorgehakt en de dagvaarding naar de deurwaarder gestuurd, hetgeen leidde tot een betekening op 1 september 2006 van de dagvaarding die zou uitmonden in het vonnis van 7 maart 2007.”

Klagers maken bezwaar tegen de hiervoor omschreven citaten.

Bij de mondelinge behandeling van het hof heeft verweerder gesteld geen overleg met klager te hebben gevoerd, noch het dekenadvies te hebben ingewonnen omdat hij eerst de avond voorafgaand aan het pleidooi met zijn voorbereiding was begonnen.

5 BEOORDELING

5.1 Terecht stelt de raad als uitgangspunt dat op brieven van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Wat dit laatste betreft geldt dat, indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, het advies van de deken dient te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep op de brieven wordt gedaan.

5.2 Nu verweerder geen overleg had gevoerd en geen advies had ingeroepen, terwijl dit, als hij eerder met de voorbereiding op het pleidooi was begonnen, mogelijk was geweest, heeft hij zichzelf in deze onmogelijkheid gemanoeuvreerd. Aan het door verweerder naar voren gebrachte betoog over de belangen van zijn cliënte die het zouden vorderen dat een beroep werd gedaan op de brieven, komt het hof dus niet meer toe.

5.3 Verweerder heeft nog een beroep gedaan op regel 2.7 van de Gedragscode voor Europese advocaten, welke regeling evenwel slechts van toepassing is op grensoverschrijdende zaken. Overigens overweegt het hof dat een beroep op deze regel verweerder niet zou kunnen baten, juist vanwege de hiervoor geschetste onmogelijkheid waarin verweerder zich zonder noodzaak had gemanoeuvreerd.

5.4 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de raad de klacht terecht gegrond heeft verklaard en het hof zich met het oordeel van de raad, inclusief de door de raad opgelegde maatregel, verenigt.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 2 april 2012 gewezen onder nummer R. 3675/11.77

Aldus gewezen op 10 december 2012 door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, J.G. Vegter-Fieten  en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.