Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-01-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:31

Zaaknummer

17-517/A/A

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk gegronde klacht over advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet in kennis te stellen van zijn voornemen om namens de werkgever een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen. De raad ziet aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel nu verweerder onbetwist heeft gesteld dat de werkgever klaagster wel op de hoogte heeft gesteld.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 januari 2018

in de zaak 17-517/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 maart 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 juli 2017 met kenmerk 4017-0157, door de raad ontvangen op 7 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het verzoek van klaagster om de behandeling van de zaak aan te houden is door de raad afgewezen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 16 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klaagster aan de raad van 8 januari 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft in 2013 een geschil gehad met haar werkgever (hierna: de werkgever) over de door haar in gebruik zijnde (dienst)woning. Klaagster werd toen bijgestaan door mr. H, advocaat te Amsterdam, en de werkgever door verweerder.

2.2 In 2016 is er opnieuw een geschil ontstaan tussen klaagster en de werkgever. Klaagster en de werkgever hebben in december 2016 een mediationgesprek gevoerd. Klaagster is tijdens dat gesprek bijgestaan door haar dochter en schoonzoon (tevens zoon van mr. H). Mediation heeft niet tot een oplossing geleid.

2.3 Verweerder heeft vervolgens begin februari 2017 namens de werkgever bij de kantonrechter te Amsterdam een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en ontruiming van de dienstwoning door klaagster. Verweerder heeft klaagster een kopie van het verzoekschrift gestuurd.

2.4 De mondelinge behandeling van het verzoekschrift was bepaald op 9 maart 2017.

2.5 Bij brief van 21 februari 2017 heeft klaagster de kantonrechter verzocht de zitting te verplaatsen. Bij brief van diezelfde dag heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen.

2.6 Bij e-mail van 27 februari 2017 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Omdat tot nu toe, ondanks toezeggingen van [de werkgever], de procedure bij de kantonrechter niet is ingetrokken en uiterlijk morgen een verweerschrift moet worden ingediend heb ik advocaat [mr. H] benaderd, die zoals u weet al jaren mijn advocaat is. Tot mijn verbazing zei hij dat hij van u geen stukken heeft ontvangen. Hij wees mij op de advocaten-gedragsregels die zeggen dat u mij niet rechtstreeks mag benaderen en dat u alle stukken aan hem had moeten sturen. Als nu onmiddellijk de zaak – volgens toezegging – wordt ingetrokken, dan zal ik daar geen groot punt van maken, maar anders doe ik dat wel.”

2.7 Op 28 februari 2017 heeft klaagster verweerder een rappel gestuurd. Op diezelfde dag heeft mr. H zich bij verweerder gemeld als advocaat van klaagster.

2.8 Op 2 maart 2017 heeft verweerder de verzoekschriftprocedure opgeschort en op 6 maart 2017 heeft verweerder de verzoekschriftprocedure ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster rechtstreeks heeft benaderd terwijl hij wist dat zij werd bijgestaan door mr. H;

b) mr. H niet op de hoogte heeft gesteld van de zitting op 9 maart 2017;

c)  klaagster voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift niet hebben meegedeeld dat een ontbindingsverzoek zou worden ingediend;

d) geweigerd heeft de verzoekschriftprocedure op te schorten dan wel in te trekken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert het volgende aan. Het is juist dat hij klaagster rechtstreeks een kopie van het verzoekschrift heeft gestuurd. Verweerder wist toen immers nog niet dat klaagster werd bijgestaan door mr. H. Mr. H heeft klaagster weliswaar in het verleden bijgestaan, maar er was voor verweerder geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat mr. H klaagster drie jaar later nog steeds bijstond. Verweerder wijst er in dit verband op dat niet mr. H maar klaagster zelf de kantonrechter op 21 februari 2017 heeft verzocht de zitting te verplaatsen en dat mr. H lid van de Raad van Toezicht van de werkgever is. Mr. H heeft zich ook pas op 28 februari 2017 bij verweerder gemeld als advocaat van klaagster, terwijl het verzoekschrift al begin februari 2017 is ingediend.

4.2 Verweerder voert voorts aan dat hij op 2 maart 2017 van de werkgever de opdracht heeft gekregen de verzoekschriftprocedure op te schorten, hetgeen toen direct is gebeurd. Op 6 maart 2017 heeft de werkgever hem de opdracht gegeven om de procedure in te trekken, hetgeen hij heeft gedaan. De discussie die werd gevoerd was of het Beth Din waar partijen voor opteerden een Arbitraal College is, of een alternatieve vorm van geschillenbeslechting. De Hoge Raad had eerder al bepaald dat een Beth Din geen Arbitraal College is. Daarmee lag het niet voor de hand, hangende die alternatieve vorm van geschillenbeslechting, dat de aanhangige procedure direct zou worden ingetrokken. Het opschorten van de procedure, hetgeen op 2 maart 2017 is gebeurd, lag meer voor de hand. De aangezochte Rabbijnen hebben echter aan de werkgever geadviseerd om de procedure toch in te trekken om een zo goed mogelijke sfeer tussen partijen te creëren. Dat heeft de werkgever uiteindelijk besloten. Hierop is op 6 maart 2017 aan verweerder de opdracht gegeven tot intrekking van de procedure over te gaan, aldus nog steeds verweerder. 

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat zij werd bijgestaan door een advocaat (mr. H) en dat hij klaagsters advocaat niet op de hoogte heeft gesteld van de zitting bij de kantonrechter op 9 maart 2017.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen is dat, zoals ook Gedragsregel 18 lid 1 bepaalt, de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat.

5.3 De raad is van oordeel dat, anders dan klaagster heeft aangevoerd, nergens uit blijkt dat verweerder wist of had kunnen weten dat klaagster ten tijde van het indienen van het verzoekschrift werd bijgestaan door mr. H. Dat mr. H klaagster drie jaar eerder heeft bijgestaan in een (ander) geschil met de werkgever (en de naam van mr. H daarom meerdere keren in het verzoekschrift voorkomt), is daartoe onvoldoende. Niet is gebleken dat in de in 2016 opnieuw ontstane discussie tussen klaagster en de cliënte van verweerder mr. H zich heeft gepresenteerd als de advocaat van klaagster, integendeel. Klaagster liet de discussie voeren door haar dochter en schoonzoon. Aldus hoefde verweerder ook niet uit eigen beweging aan klaagster te vragen of zij nog werd vertegenwoordigd door mr. H. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een kopie van het verzoekschrift rechtstreeks aan klaagster te sturen en door mr. H niet op de hoogte te stellen van de zitting bij de kantonrechter. Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat de advocaat verplicht is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij van zijn voornemen kennis te geven (zie ook Gedragsregel 19).

5.5 Verweerder heeft erkend dat hij klaagster niet in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om een verzoekschrift in te dienen. Dit had wel op zijn weg gelegen. Dat de werkgever, zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, klaagster al op de hoogte had gesteld van het op handen zijnde ontbindingsverzoek, ontslaat verweerder niet van zijn eigen verplichting op grond van de gedragsregels.  Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij weigert de verzoekschriftprocedure op te schorten dan wel in te trekken. Klaagster heeft echter geen belang meer bij dit klachtonderdeel, nu verweerder de verzoekschriftprocedure op 2 maart 2017 heeft opgeschort en op 6 maart 2017 heeft ingetrokken. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d). De raad overweegt hierbij ten overvloede nog dat, voor zover klaagster er ook over klaagt dat verweerder de verzoekschriftprocedure te laat heeft ingetrokken, niet is gebleken dat verweerder eerder dan op 6 maart 2017 van de werkgever de opdracht heeft gekregen de verzoekschriftprocedure in te trekken.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster niet in kennis te stellen van zijn voornemen om namens de werkgever een verzoekschrift in te dienen. De raad ziet echter aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel nu verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de werkgever klaagster wel in kennis heeft gesteld van het op handen zijnde verzoekschrift. Het verzoekschrift is derhalve niet rauwelijks ingediend.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d);

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster.

 

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S. van Andel en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2018 verzonden.