Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:122

Zaaknummer

7039

Inhoudsindicatie

Klacht van een burgemeester over onnodig grievende uitlatingen van verweerder ongegrond. Client van verweerder werd ontslagen onder meer vanwege een gebrek aan integriteit. Verweerder uitte zich publiekelijk over klager, waarmee klager zich in zijn intergeiteit aangetast voelde. Hof oordeelt dat uitingen binnen de vrijheid van de advocaat van de wederpartij vielen.

Uitspraak

Beslissing van 7 juli 2014

in de zaak 7039

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 december 2013, onder nummer L 144 2013, aan partijen toegezonden op 17 december 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder grond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:TADRSHE:2013:162.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    brief van verweerder aan hof d.d. 24 januari 2014;

-    brief van verweerder aan het hof d.d. 24 april 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 mei 2014, waar klager, vergezeld van mevrouw Z., integriteitscoördinator van de gemeente, en verweerder, vergezeld van zijn cliënt, zijn verschenen en hun zaak hebben bepleit.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij via diverse uitlatingen in de media klager in persoon bewust, op onnodig grievende wijze, heeft beschuldigd en gediskwalificeerd.

4    FEITEN

4.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

4.2    Klager is de burgemeester van de gemeente S. Verweerder heeft een voormalig ambtenaar van de gemeente S, de heer X, als advocaat bijgestaan in een ontslagprocedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente S, welke procedure bij de Centrale Raad van Beroep voor de ambtenaar een ongunstige afloop kende. De Centrale Raad van Beroep oordeelde op 29 oktober 2012 dat de gemeente op juiste gronden, te weten ernstig plichtsverzuim, tot strafontslag van de ambtenaar was overgegaan.

4.3    Het college van burgemeester en wethouders had in het kader van de ontslagprocedure het bureau C. verzocht een onderzoek uit te voeren. Dat heeft geresulteerd in een rapport van 12 november 2010. Voordat het definitieve rapport gereed was, heeft bureau C. op verzoek van klager onderdelen uit het conceptrapport verwijderd, met name onderdelen waarin de onderzoekers van C. aan de door hen onderzochte feiten juridische conclusies verbonden die, volgens verweerder, voor X een positieve strekking hadden. Verweerder is eerst in de loop van de procedure bij de rechtbank van deze verwijderingen op de hoogte geraakt, nadat de gemeente, op aandringen van de rechtbank, dit stuk in het geding had gebracht.

4.4    Verweerder heeft zich in een aantal publicaties in Binnenlands Bestuur, te weten die van 13 april 2011, 20 april 2011, 29 maart 2012 en 2 november 2012, in negatieve zin uitgelaten over klager, in diens hoedanigheid van burgemeester van de gemeenste S.

4.5    In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 13 april 2011 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

“Zogenoemde integriteitsburgemeester”.

“De integere [klager] wilde dat twee pagina’s waarin welgevallige conclusies voor de ambtenaar staan uit het rapport werden gehaald.” “De ambtenaar werkte al 42 jaar voor de gemeente S. en wil zijn baan terug. Ik vind hem 10.000 keer meer integer dan [klager] ooit zal worden.”

4.6    In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 20 april 2011 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

“De gemeente S. zou haar gezond verstand moeten gebruiken en deze ambtenaar gewoon weer aan het werk laten gaan. En eigenlijk zou burgemeester [klager] moeten vertrekken”, vindt [verweerder]. “Hij heeft willens en wetens deze ambtenaar met strafontslag gestuurd, terwijl hij wist dat het anders zat. Vervolgens hebben ze het onderzoek laten wijzigen. Je kunt dan geen burgemeester meer blijven in deze gemeente.” Via zijn kanalen vangt [verweerder] signalen op dat [klager] zijn draagvlak aan het verliezen is. “Hij is aangeschoten wild”. Volgens [verweerder] is het de derde keer dat [klager] probeert op deze manier van iemand af te komen. “Drie keer was er niets aan de hand. Het heeft tot niets geleid. Hij wilde de Augiasstal reinigen, maar maakt er zelf een Augiasstal van”.

4.7    In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 29 maart 2012 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

“Je moet als burgemeester ook oog hebben voor de menselijke kant, maar hij gaat gewoon door met een bord voor zijn kop. Het is Leersiaans narcisme. Ik vind dat hij een brevet van onvermogen afgeeft en dat de gouverneur moet besluiten dat hij niet wordt voorgedragen voor herbenoeming.”

4.8    In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 2 november 2012 werd verweerder gevraagd of de burgemeester [klager] achteraf dan toch geen gelijk had om de zaak door te zetten. Verweerder is door de redacteur geciteerd als volgt:

“Dat is een kwestie van jouw opvatting over fatsoen. Als je fatsoenlijk bent, vind je dat verschrikkelijk en als je niet fatsoenlijk bent, spring je een gat in de lucht.”

5    BEOORDELING

5.1    De grieven van  verweerder tegen het oordeel van de raad komen er in de kern op neer dat zijn uitlatingen het belang van zijn cliënt, de heer X., dienden en dat bovendien feitelijk juist is dat klager conclusies van C. uit het onderzoeksrapport heeft laten verwijderen. Hij heeft betoogd dat het in het belang was van zijn cliënt om de verwijten aan klager publiekelijk te uiten. De positie van klager binnen de gemeente was niet onomstreden en verweerder hoopte dat bij het uitblijven van diens herbenoeming de stemmen in de gemeenteraad die niet uit waren op het ontslag van zijn cliënt de overhand zouden krijgen.

5.2    Het hof stelt het volgende voorop. In de relatie advocaat-wederpartij komt aan de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De raad heeft dit uitgangspunt niet miskend, maar heeft, zoals verweerder in zijn grieven aangestipt, ten onrechte geconcludeerd dat hij deze maatstaf in de onderhavige zaak niet heeft kunnen aanleggen. Zijn achterliggende oordeel, dat niet klager (als burgemeester) maar het college van burgemeester en wethouders formeel bevoegd was tot het ontslagbesluit, moge bestuursrechtelijk dan wel juist zijn, maar neemt niet weg dat, althans in de opvatting van verweerder en zijn cliënt, er feitelijk sprake was van geschil waarbij klager en de cliënt van verweerder tegenover elkaar stonden. Dat betekent dat de grote vrijheid van verweerder om de belangen van zijn cliënt te behartigen uitgangspunt zal zijn bij de verdere beoordeling.

5.3    De vrijheid van meningsuiting brengt voorts mee dat een advocaat zich ook afkeurend moet kunnen uitlaten over de andere betrokken partijen. De vrijheid die de advocaat toekomt, in de keuze van middelen maar ook om zijn mening te uiten, vindt haar begrenzing in de plicht die een advocaat heeft om zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en van onnodig grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

5.4    In zijn oordeel of verweerder die grens heeft overschreden, neemt het hof eerst in aanmerking dat de uitlatingen van verweerder feitelijk juist zijn, voor zover deze inhouden dat klager aan het door de gemeente ingeschakelde bureau C. heeft verzocht om conclusies uit het rapport weg te laten. Ook is feitelijk juist dat klager de verwijdering van de (naar verweerders oordeel voor zijn cliënt gunstige) passages niet, althans eerst in een laat stadium, op aandringen van de rechtbank, kenbaar heeft gemaakt. Aan die feitelijke juistheden doet niet af dat klager van oordeel is - welk oordeel naderhand in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is onderschreven - dat die handelwijze hem vrijstond op grond van de bestuursrechtelijke regelgeving.

5.5    De vraag is dan of verweerder, optredende voor zijn cliënt, onbetamelijk heeft gehandeld door deze handelwijze als niet-integer te kwalificeren. De gewraakte uitlating (niet-integer) is onmiskenbaar grievend jegens klager en zou in beginsel nodeloos grievend kunnen zijn. Om dat te beoordelen, neemt het hof in aanmerking dat verweerder de gewraakte citaten heeft geuit in interviews die hij gaf in zijn hoedanigheid van advocaat van X. en dat hij daarmee gehouden was de belangen van zijn cliënt te dienen en diens belangen niet te schaden. De door verweerder verwoorde mening kan niet los worden gezien van deze belangenbehartiging.

5.6    Klager heeft ter zitting verklaard dat juist het publiekelijk gedane verwijt waarin twijfel over zijn integriteit werd gezaaid, hem het zwaarste trof. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder zich hierdoor onbetamelijk heeft uitgelaten over klager, weegt mee dat er voor de cliënt van verweerder grote belangen op het spel stonden. Het bestreden ontslagbesluit werd bovendien gebaseerd op het eveneens ernstige verwijt van niet-integer handelen, door X. In dat licht is relevant dat X en verweerder op hun beurt klager een gebrek aan integriteit verweten. Voorts weegt mee dat de betreffende passages in het rapport, waarvan verweerder meent dat die gunstig waren voor zijn cliënt, zonder zijn medeweten door klager uit het concept-rapport zijn verwijderd.

5.7    Dan blijft ter beantwoording de vraag of verweerder zijn uitlatingen publiekelijk had mogen doen. De advocaat is in de omgang met de pers tot bijzondere voorzichtigheid gehouden, in de eerste plaats in het belang van zijn cliënt maar zeker ook in het belang van de rechtspleging en in dat van andere betrokkenen. Klager is een publieke gezagsdrager en is in die hoedanigheid aangesproken door verweerder. Dat maakt hem niet vogelvrij, maar dat brengt wel met zich dat het enkele feit dat verweerder zich publiekelijk negatief over hem heeft uitgelaten niet zonder meer verwijtbaar is. Daarbij komt dat klager het verwijt van niet-integer handelen van X op enig moment ook in de pers heeft uitgedragen. Ten slotte heeft verweerder uiteengezet dat hij met zijn publiekelijke uitlatingen hoopte te profiteren van de politieke dimensie die kleefde aan de zaak, zodat hij daarmee beoogde de belangen van zijn cliënt te dienen.

5.8    In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat verweerder in zijn publiekelijk gedane uitlatingen de grens van datgene wat een advocaat betaamt weliswaar dicht is genaderd. Maar gelet op de grote vrijheid die een advocaat toekomt, heeft hij deze grens niet overschreden. Voor de uitlatingen over de wijzigingen in het onderzoeksrapport is een voldoende feitelijke basis aanwezig. Hetgeen hij overigens over klager naar voren heeft gebracht betreft waardeoordelen die weliswaar in grievende bewoordingen zijn gesteld, maar verweerder kon oordelen dat de gewraakte uitlatingen gezien het feitencomplex de zaak van zijn cliënt zouden kunnen dienen, zodat deze niet “onnodig” grievend zijn.

5.9    Hieruit volgt dat de beslissing van de raad dient te worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ´s Hertogenbosch van 16 december 2013, onder nummer L 144-2013;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. T. Zuidema, S.A. Boele, G.R.J. de Groot en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.