Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-01-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:17
Zaaknummer
17-997/DB/OB
Inhoudsindicatie
Deken had goede gronden om zich met een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet tot de voorzitter van de raad van discipline te wenden. Deken heeft overeenkomstig zijn toezichthoudende toch gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch van 29 januari 2018
in de zaak 17-997/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen
verweerder
Klagers hebben bij brief dd. 9 juni 2017 een klacht tegen verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 21 juni 2017 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen voor onderzoek van voormelde klacht.
De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 29 november 2017, met kenmerk 48/17/075K, door de raad ontvangen op 1 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De cliënten van klagers, verder te noemen K hebben meerdere procedures gevoerd tegen de gemeente X, verder te noemen X . Het geschil tussen K en X heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van K. Klagers hebben K bijgestaan in voormelde procedures tegen X.
1.2 De voorganger van verweerder, verder te noemen mr. M., heeft in signalen die hem van de zijde van de burgemeester van X en de President van de rechtbank bereikten, aanleiding gezien onderzoek te doen naar het handelen van klagers. Mr. M heeft bij brief van 23 maart 2016 aan klagers een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd. In het najaar van 2016 heeft mr. M een kantoorbezoek aan het kantoor van klagers aangekondigd. Klagers hebben bij brieven van 21 januari, 10 februari, 19 augustus en 13 december 2016 klachten tegen mr. M ingediend, (bij de raad bekend onder referentienummers 16-1106/DB/NN en 17-135/DB/OB), welke klachten door de raad van discipline bij beslissing van 8 mei 2017 ongegrond zijn verklaard. Klagers hebben tegen voormelde beslissing van de raad hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.
1.3 Verweerder is op 29 maart 2017 mr. M opgevolgd als deken van de Orde van Advocaten. Klagers hebben zich per email van 29 maart 2017 tot verweerder gericht inzake het maken van een afspraak voor een bespreking en een kantoorbezoek. Op 2 mei 2017 heeft een gesprek tussen klagers en de deken plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft de deken aangekondigd een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet te zullen doen. Klagers hebben per email van 15 mei jl. aan de deken bericht dat zij zich niet in een procedure op grond van artikel 60c Advocatenwet konden vinden. De deken heeft op 23 mei 2017 een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden ingediend.
1.4 De cliënten van klagers hebben op 30 mei 2017 hun opdracht aan klagers tot het verrichten van werkzaamheden beëindigd.
1.5 De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem/Leeuwarden heeft bij beslissing van 10 juli 2017 de deken niet-ontvankelijk verklaard in voormeld verzoek.
1.6 Klagers hebben bij brieven van 11 en 13 juli 2017 aan het College van Toezicht verzocht verweerder een aanwijzing te geven respectievelijk te schorsen voor zover het de behandeling van de dossiers van klagers aanging. Het College van Toezicht heeft bij brief van 20 juli 2017 aan klagers bericht geen aanleiding te zien om – voor zover dat al mogelijk zou zijn- verweerder te schorsen voor zover het de behandeling van de dossiers van klagers aanging respectievelijk de door klagers gewenste aanwijzing te geven.
1.7 De deken heeft bij brief van 20 juli 2017 aan klagers verzocht hem te berichten of zij bereid waren onvoorwaardelijk aan een kantoorbezoek en het dekenaal onderzoek mee te werken en binnen twee weken alle in die brief gestelde vragen te beantwoorden en de gevraagde informatie aan te leveren.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
- verweerder in zijn hoedanigheid van deken in de Orde van Advocaten de belangen van klagers heeft geschaad doordat verweerder:
- onduidelijkheid heeft laten bestaan of er sprake was van signaal- en/of klachtbehandeling. De status van documenten en betrokkenen was niet duidelijk en onduidelijk was of sprake was van een procedure op tegenspraak of van onderzoek;
- misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt door een artikel 60c verzoek in te dienen;
- heeft geprobeerd het toezicht op zijn ambt door het College van Toezicht tegen te werken;
- heeft geweigerd in te gaan op een uitnodiging voor een kantoorbezoek;
- een anonieme uitspraak van de raad van discipline richting de pers heeft gelekt;
- onvoldoende rekenschap heeft gegeven van een goede advocaat-cliënt verhouding en ten onrechte in een individueel dossier heeft geïntervenieerd;
- regelmatig mededelingen over toezichtsaangelegenheden aan X heeft gedaan;
- zijn toezichthoudende taak niet controleerbaar en niet transparant uitoefent.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tijdens het gesprek op 2 mei 2017 met klagers aangegeven dat hij een artikel 60c onderzoek geïndiceerd vond omdat daarmee snel en op een onafhankelijke manier de zorgen over de praktijkvoering door klagers konden worden weggenomen dan wel zou kunnen worden vastgesteld welke maatregelen nodig zouden zijn. Klagers hebben zich tijdens de mondelinge behandeling van het artikel 60c verzoek zodanig opgesteld dat de voorzitter van de Raad van Discipline de voorkeur gaf aan een dekenaal onderzoek. De voorzitter heeft het verzoek ex artikel 60 c van verweerder bij beslissing van 10 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft klagers in het kader van het dekenaal onderzoek vragen gesteld en om informatie gevraagd, waarop verweerder geen reactie van klagers heeft ontvangen.
3.2 Een deken heeft op grond van artikel 46 f Advocatenwet de bevoegdheid buiten het geval van een klacht een onderzoek in te stellen. Aan de deken komt een grote mate van vrijheid toe bij het inrichten van het onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Verweerder betwist dat hij X heeft aangezet om een klacht in te dienen. X heeft zelf initiatief genomen en zich reeds in 2014 tot de voorganger van verweerder gewend. Dit is destijds opgevat als een signaal. Verweerder heeft, met instemming van X, beslist om dit signaal als klacht te behandelen.
3.3 Er waren voldoende aanwijzingen om te concluderen dat er zorgen bestonden over de wijze van praktijkvoering door klagers, wat aanleiding vormde voor een nader onderzoek. Verweerder achtte het in het belang van alle partijen dat er een onafhankelijk onderzoek zou worden gedaan. Reden waarom verweerder een verzoek op grond van artikel 60c bij de raad van discipline heeft ingediend.
3.4 Het is merkwaardig dat klagers ter zitting van de voorzitter van de raad van discipline op 19 juni 2017 aangaven zonder voorwaarden aan dekenaal toezicht te zullen meewerken, terwijl zij kort daarna het College van Toezicht hebben verzocht verweerder te schorsen. .
3.5 Verweerder heeft de pers niet geïnformeerd over de uitspraak van de raad van discipline van 8 mei 2017. Verweerder heeft desgevraagd op concrete vragen van een journalist, met vermelding van de datum van de uitspraak en de instantie door wie de beslissing was gegeven, in antwoord op de vraag om een reactie geantwoord dat er nog geen sprake was van een onherroepelijke uitspraak en dat het daarom niet aan hem was om inhoudelijk op de zaak in te gaan.
3.6 Verweerder staat buiten de beslissing van de cliënten van klagers om de opdracht aan klagers te beëindigen.
3.7 Voor zover al stukken ontbreken in het dossier, zoals door klagers gesteld, heeft dit betrekking op de periode waarin de voorganger van verweerder deken was. Hiervan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt..
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van uitsluitend verweerder in zijn hoedanigheid van deken. De voorzitter stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. De advocaat die zijn taak als deken uitoefent is niet werkzaam in zijn hoedanigheid van advocaat. Het tuchtrecht voor advocaten is op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt alleen dan van toepassing, indien die advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van bovenstaand uitgangspunt beoordelen.
4.2 Het staat een advocaat in zijn hoedanigheid van deken vrij zich te doen informeren over het functioneren van advocaten die de praktijk uitoefenen in het arrondissement waarbinnen hij als deken het toezicht uitoefent. Aan de deken komt een grote mate van vrijheid toe om te bepalen op welke wijze hij zijn onderzoek uitvoert en welke aan hem op grond van de Advocatenwet toegekende middelen hij daartoe inzet. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij goede gronden had om zich met een verzoek op grond van artikel 60c Advocatenwet tot de voorzitter van de Raad van Discipline te wenden. Dat de voorzitter van de Raad van Discipline bij beslissing van 10 juli 2017 verweerder niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek op grond van artikel 60c Advocatenwet, betekent niet dat verweerder door indiening van zijn verzoek misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt. Dit geldt des te meer waar de toezegging van klagers tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van verweerder om onvoorwaardelijk mee te zullen werken aan dekenaal onderzoek door verweerder ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van de voorzitter.
4.3 De voorzitter stelt voorts op grond van de aan de raad overgelegde stukken vast dat verweerder onderzoek heeft verricht naar de praktijkvoering door klagers, waartoe verweerder overeenkomstig zijn toezichthoudende taak niet alleen bevoegd maar, gelet op de signalen die hem hadden bereikt en de door hem geconstateerde omstandigheden, ook gehouden was.
4.4 De voorzitter stelt tenslotte vast dat op grond van de aan de raad overgelegde stukken genoegzaam is komen vast te staan dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken overeenkomstig zijn toezichthoudende taak heeft gehandeld, terwijl van gedragingen dan wel misdragingen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, niet is gebleken. Het aan de deken verweten tegenwerken van het toezicht op zijn ambt en het lekken van een tuchtrechterlijke uitspraak aan de pers zijn door de deken gemotiveerd weersproken en op grond van de overgelegde stukken en de door partijen ingenomen standpunten kan de juistheid van de door klagers gestelde feiten niet worden vastgesteld.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, ( plaatsvervangend) voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal , als griffier op 29 januari 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2018
verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.
De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl