Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-06-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:132
Zaaknummer
150139
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor een eventueel tekortschieten van mr. G. Laatstgenoemde is een Turkse advocaat die in directe opdracht van klager werkzaamheden heeft verricht. Klager was het eens met de inschakeling van mr. G en heeft verklaard zich te realiseren dat mr. G met een volmacht beheersrechten kreeg tegen aanzien van de Turkse bankrekeningen. Klager heeft niet duidelijk gemaakt wat zijn verwijt aan verweerder inhoudt. Hij heeft niet aangegeven hoe verweerder had kunnen of moeten voorkomen dat de saldi van de bankrekeningen via mr. G aan klager zijn overgemaakt. De klacht van klager houdt niet in dat het advies van verweerder om mr. G als advocaat in te schakelen en aan deze een volmacht te geven, onjuist was. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat klager niet-ontvankelijk is.
Uitspraak
Beslissing
van 27 juni 2016
in de zaak 150139
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 18 februari 2015, onder nummer R. 4715/15.25, aan partijen toegezonden op 19 januari 2015, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond heeft verklaard. Verder verwijst het hof naar de beslissing van de raad van 9 november 2015, eveneens onder nummer R.4715/15.25, aan partijen toegezonden op 11 november 2015, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter gedeeltelijk gegrond is verklaard, namelijk voor zover dit betrekking heeft op het door de voorzitter niet beoordeelde klachtonderdeel dat verweerder ervoor verantwoordelijk is dat gelden van bankrekeningen in Turkije buiten klagers beschikkingsmacht zijn geplaatst. De raad heeft klager in het betreffende klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard en het verzet voor het overige ongegrond verklaard.
De beslissing van de voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:66 en de beslissing van de raad op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2015:285.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- het e-mailbericht van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 1 maart 2016;
- de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 8 april 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2016, waar klager, en verweerder met zijn gemachtigde mr. H zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota; klager heeft zijn pleitnota niet geheel voorgedragen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager is ontevreden over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder (1). Klager vindt dat de declaraties van verweerder excessief zijn (2) en dat de informatievoorziening onvoldoende is (3), alsmede dat verweerder ervoor verantwoordelijk is dat gelden van bankrekeningen in Turkije buiten klagers beschikkingsmacht zijn geplaatst (4).
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager, die zelf ook advocaat is, van december 2012 tot en met februari 2014 bijgestaan in verband met de afwikkeling van het Turkse deel van de nalatenschap van de vader van klager, die op 24 januari 2012 is overleden. Verweerder beheerst de Turkse taal goed, klager nauwelijks. In de opdrachtbevestiging aan klager van 8 mei 2012, herhaald bij brief van 6 december 2012, heeft verweerder de opdracht omschreven als: “…..advies uit te brengen inzake de door u voorgelegde zaak en u te begeleiden bij het verkrijgen van een verklaring van erfrecht naar Turks recht.” Tot de nalatenschap behoorden onder meer de saldi op vier bankrekeningen bij banken in Turkije. Verweerder heeft voor klager de aan verweerder uit andere zaken bekende advocaat G in Istanbul ingeschakeld om in Turkije handelingen voor klager te verrichten. Op 30 september 2013 heeft klager aan verweerder geschreven: “Ik kan instemmen met werkzaamheden uit te voeren door advocaat G voor het uurtarief van
€ 200,00 + BTW. De benodigde volmacht met instructies zie ik gaarne z.s.m. tegemoet. […..]. Deze bankrekeningen worden wat mij betreft z.s.m. opgeheven en het saldo zal worden overgeboekt naar de nalatenschapsrekening in Nederland ter verdeling onder de erfgenamen.” Op 17 oktober 2013 heeft klager acht machtigingen van hemzelf en zijn broer ten behoeve van G aan verweerder gezonden, waaronder een volmacht gedateerd 16 oktober 2013 die onder meer inhield een volmacht om al datgene te doen wat samenhangt met de contacten met de bank. Op 11 februari 2014 heeft klager aan verweerder bericht dat hij onder geen beding wil dat er bedragen van de over te maken banksaldi worden ingehouden, en dat de volledige banksaldi moeten worden overgemaakt op de door hem opgegeven bankrekening. Op 21 februari 2014 heeft klager geantwoord op een e-mail van verweerder aan hem van 18 februari 2014, waarin verweerder schreef dat klager aan G nog € 6.867,60 verschuldigd was, en heeft klager geschreven: “Gelieve het bedrag van € 6,.867,60 in mindering te brengen op de over te maken banksaldi.” Op 7 maart 2014 heeft verweerder aan klager bericht dat N de gelden op de bankrekeningen heeft ontvangen en dat het totale saldo ongeveer € 139.850,-- bedraagt. In een verklaring van klager en zijn broer aan verweerder van 14 maart 2014 staat onder meer dat zij toestemming geven om een bedrag van € 6.867,60 (kosten en honorarium G) en € 1.770,-- (kosten) op de banksaldi die G inmiddels onder zich had, in mindering te brengen. Op 18 maart 2014 heeft verweerder aan klager bericht, onder toezending van de bankafschriften, dat hij van G bericht had ontvangen welke bedragen van vier bankrekeningen waren opgenomen; met de wisselkoers van 18 maart 2014 bedroeg het totaal € 138.631,80, waarop het honorarium en de kosten in mindering kwamen, waarna resteerde € 129.994,20. Dit bedrag is op instructie van klager naar bankrekeningen in Nederland overgeboekt. Op 17 maart 2014 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.
5.2 De voorzitter van de raad heeft alle vier klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard. De raad heeft in zijn verzetbeslissing van 9 november 2015 het verzet tegen de kennelijke ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Gelet op het bepaalde in art. 46h lid 4 Aw (oud) staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open. Klager is niet ontvankelijk voor zover zijn hoger beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het verzet betreffende de klachtonderdelen 1, 2 en 3.
5.3 In hoger beroep zijn dus alleen aan de orde de grieven van klager tegen de niet ontvankelijk verklaring van de klacht dat verweerder ervoor verantwoordelijk is dat gelden van bankrekeningen in Turkije buiten klagers beschikkingsmacht zijn geplaatst. De raad heeft daaromtrent overwogen, kort weergegeven, dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor handelen of nalaten van G.
5.4 Klager heeft verzocht dit klachtonderdeel alsnog gegrond te verklaren en heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat verweerder hem niet heeft verteld dat de hulppersoon – G – met de aan hem verleende volmacht het volledige beheer over de bankrekeningen in Turkije zou krijgen en daar schijnbaar mee mocht doen wat hij wilde, zoals zijn eigen loon inhouden. Klager liep hiermee een groot risico, en verweerder had klager vooraf moeten inlichten over de inhoud en praktische betekenis van de volmacht die hij klager heeft laten tekenen. Klager heeft nog steeds geen sluitende reeks bankafschriften ontvangen en er zitten gaten in de rekeninghistorie, aldus klager.
5.5 Het hof stelt voorop dat vast staat dat klager het eens was met de door verweerder geadviseerde inschakeling van de advocaat G en dat klager uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat N met de volmacht van 16 oktober 2013 beheersrechten kreeg ten aanzien van de Turkse bankrekeningen. Het bezwaar van klager is kennelijk dat de saldi van de bankrekeningen niet rechtstreeks van de banken naar de rekening(en) van klager in Nederland zijn overgeboekt, maar dat die saldi eerst verzameld zijn op de derdenrekening van G en vervolgens in één keer naar de door klager aangegeven Nederlandse bankrekeningen zijn overgeboekt. Dit is echter geen ongebruikelijke wijze van uitvoeren van een opdracht als de onderhavige aan een advocaat, die door de volmacht van 16 oktober 2013 werd gedekt. Klager heeft ook nimmer expliciet laten weten dat de volmacht niet inhield dat G de gelden eerst op zijn derdenrekening zou verzamelen. De gelden zijn hierdoor niet buiten, maar juist binnen de beschikkingsmacht van klager geraakt; G was immers zijn advocaat/gevolmachtigde. Klager heeft er voorts op 14 maart 2014 mee ingestemd dat het honorarium en de kosten op het door G verzamelde bedrag werden ingehouden.
5.6 Klager heeft niet duidelijk gemaakt wat zijn verwijt op dit punt aan verweerder nu inhoudt. Hij heeft niet aangegeven hoe verweerder had kunnen of moeten voorkomen dat de saldi van de bankrekeningen via G aan klager zijn overgemaakt. De klacht van klager houdt niet in dat het advies van verweerder om G als advocaat in Turkije in te schakelen en aan deze een volmacht te geven, onjuist was. Voor zover klager bezwaren heeft tegen de wijze waarop G de opdracht heeft uitgevoerd kan verweerder daarvoor niet tuchtrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Indien klager vragen zou hebben over koersverschillen door het omrekenen van Turkse lires in euro’s of over lacunes in de door hem ontvangen dagafschriften zou hij daarover bij G om opheldering kunnen vragen. Dergelijke verzoeken heeft het hof in het dossier overigens niet aangetroffen.
5.7 De slotsom is dat de raad klager terecht en op juiste gronden niet ontvankelijk heeft verklaard in klachtonderdeel 4. In zoverre zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 november 2015 onder nr. R.4715/15.25 voor zover klager daarin niet ontvankelijk werd verklaard in klachtonderdeel 4;
verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van het verzet met
betrekking tot de klachtonderdelen 1, 2 en 3.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, J.C. van Oven, M. Pannevis en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 juni 2016.