Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:138

Zaaknummer

170001

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerster dat zij de rechter heeft misleid door in een conclusie van antwoord te verzoeken om vergoeding van de volledige proceskosten van haar cliënt, terwijl deze kosten worden betaald door de (voormalige) werkgever van die cliënt. Het hof deelt de overweging van de raad dat er geen belemmering bestaat voor een advocaat om in een civiele procedure een proceskostenveroordeling van de wederpartij te verzoeken, terwijl de kosten door een derde worden voldaan. Het blijven kosten die aan de zijde van de cliënt zijn gevallen en die voor vergoeding door de in het ongelijk gestelde wederpartij van die cliënt in aanmerking komen. Geen misleiding. Klacht ongegrond. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 26 juni 2017

in de zaak 170001

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster   

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 5 december 2016, gewezen onder nummer 16-718/DH/DH, aan partijen toegezonden op 5 december 2016, waarbij de raad de klacht ongegrond heeft verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:286.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster d.d. 28 februari 2017;

-    een schrijven van klager d.d. 20 april 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2017, waar klager en verweerster, bijgestaan door mr. B te D, zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in haar conclusie van antwoord van 28 oktober 2015 bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de rechter. Verweerster heeft in overweging 12.2 van haar conclusie van antwoord een veroordeling van klager in de volledige proceskosten van de cliënt van verweerster gevorderd en in overweging 12.8 aangekondigd dat haar cliënt later in de procedure zijn werkelijke proceskosten zal specificeren. Hiermee wekt verweerster de indruk dat haar cliënt daadwerkelijk advocaatkosten betaalt, terwijl deze worden betaald door zijn (voormalige) werkgever. Daarnaast is de schade gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Bovendien is in de akte van 24 februari 2016 een nieuwe onwaarheid aan de rechter voorgespiegeld, namelijk dat de werkgever van de cliënt van verweerster een last heeft verstrekt aan de cliënt om de vordering op eigen naam te innen. Deze last bestaat echter niet. Zoals ook verweerster weet, betaalt de rechtsbijstandsverzekeraar de kosten.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Bij dagvaarding van 28 juli 2015 heeft klager een civiele procedure aanhangig gemaakt jegens de cliënt van verweerster.

4.2    Verweerster heeft namens haar cliënt een conclusie van antwoord ingediend. In onderdeel 12.2 van die conclusie heeft verweerster het volgende opgenomen:

“Primair vordert [cliënt] volledige vergoeding van de proceskosten die hij in deze zaak heeft moeten maken. (…)”

Onderdeel 12.8 van de conclusie van antwoord luidt:

“[Client] zal later in deze procedure zijn werkelijke proceskosten specificeren, nu de onderhavige procedure nog niet is geëindigd en hij ervan uitgaat dat er nog meer kosten in deze kwestie zullen moeten worden gemaakt.”

4.3    Op 18 januari 2016 heeft de toenmalige gemachtigde van klager namens klager een klacht over verweerster ingediend bij de deken.

4.4    Bij akte van 24 februari 2016 is namens de cliënt van verweerster aangegeven dat de proceskosten niet voor (de eigen) rekening van de cliënt kwamen, maar voor rekening van zijn voormalige werkgever. Voorts is in de akte vermeld dat de cliënt een proceskostenveroordeling na inning aan zijn voormalige werkgever zou afdragen. De akte was opgesteld door een kantoorgenoot van verweerster; verweerster staat aan de voet van de akte vermeld als behandelend advocaat.

4.5    De voormalige werkgever van de cliënt had een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten, op grond waarvan de kosten van de gevoerde procedure mogelijk door de verzekeraar aan de voormalige werkgever zijn vergoed.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat van misleiding van de rechtbank of ander tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken. Er bestaat geen belemmering om namens de cliënt een proceskostenveroordeling te verzoeken, terwijl deze kosten door een derde worden voldaan; het zijn nog steeds kosten die aan de zijde van de cliënt van de advocaat zijn gevallen. In de appelmemorie heeft klager hiertegen aangevoerd dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat verweerster een volledige proceskostenveroordeling heeft verzocht en met het feit dat in de akte van 24 februari 2016 wordt gesproken van een last tot incasso door de werkgever aan de cliënt, van welke last in het geheel niets is gebleken.

5.2    Het hof overweegt als volgt. Terecht heeft de raad geoordeeld dat er geen belemmering bestaat voor een advocaat om in een civiele procedure een proceskostenveroordeling van de wederpartij te verzoeken, terwijl de kosten door een derde, bijvoorbeeld een rechtsbijstandsverzekeraar of, zoals in dit geval, een werkgever, worden voldaan. Het blijven kosten die aan de zijde van de cliënt zijn gevallen en die voor vergoeding door de in het ongelijk gestelde wederpartij van die cliënt in aanmerking komen. Dat wordt niet anders als de advocaat namens de cliënt in de procedure aanleiding ziet om een “volledige” proceskostenveroordeling te vorderen. Het is aan de rechtbank om aan de hand van wat partijen daarover in de procedure aanvoeren te beslissen of en in hoeverre de gevorderde proceskostenveroordeling kan worden toegewezen. Dat is in de onderhavige procedure ook gebeurd.

5.3    In de onder 4.4 genoemde akte is de – niet ongebruikelijke – praktijk waarin een derde de door een procespartij gemaakte kosten betaalt en door de wederpartij vergoed wenst te zien, strikt formeel geformuleerd als een last tot incasso. Ook hier is van misleiding geen sprake. De uitkomst van de civiele procedure zou niet anders geweest zijn indien verweerster eerder of anders in die procedure melding had gemaakt van het feit dat de gemaakte proceskosten (uiteindelijk) gedragen werden door de voormalige werkgever, althans diens verzekeraar.

5.4    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad falen. Het hof zal de bestreden beslissing bekrachtigen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 december 2016, genomen onder nummer 16-718/DH/DH.  

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, P.T. Gründemann, G.J.L.F. Schakenraad en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.

                        

De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.