Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2720

Zaaknummer

6304

Inhoudsindicatie

Advocaat was door de Raad van Discip[line geschrapt wegens het bij voorduring schenden van de regels omtrent het maximaal aan te vragen toevoegingen door toevoegingen op naam van kantoorgenoten te laten zetten, tevens het niet afrekenen met cliënten van geïncasseerdeproceskosten en het instellen van bezwaar tegen afgewezen toevoegingsaanvragen zonder toestemming van de cliënt. Het hof bekrachtigt de door de raad uitgesproken schrapping.

Uitspraak

van 21 mei 2012

in de zaak 6304

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Groningen

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 16 december 2011, onder nummer 43a/11, aan partijen toegezonden op 19 december 2011, waarbij een klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en  de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 januari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    antwoordmemorie van de deken;

-    de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 2 maart 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2012, waar verweerder, vergezeld van zijn advocaat mr. X. en de deken zijn verschenen. Mr. X. en de deken hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht luidt- zakelijk weergegeven- als volgt:

Verweerder maakt op oneigenlijke en niet toelaatbare wijze gebruik van het  systeem van gefinancierde rechtshulp door:

a.    de maximum grens van 250 toevoegingen te omzeilen door een substantiële hoeveelheid toevoegingen op naam te laten stellen van medewerkers van het kantoor, in een relevant aantal gevallen zonder dat de betrokkenen daarvan kennis droegen;

b.    bezwaar te maken tegen afwijzingen van zijn verzoeken om een toevoeging af te geven zonder dat hij beschikte over een daartoe strekkende opdracht van de betrokken cliënten;

c.    stelselmatig na te laten kostenveroordelingen die hij ontving ten behoeve van de cliënte met hen af te rekenen en hen daarover niet te informeren.

Daarnaast heeft de deken er over geklaagd dat verweerder proceskostenveroordelingen onder zich houdt op een zogenaamde depotgeldenrekening die onderdeel uitmaakt van de kantoorrekening. Ter verantwoording van boekingen op deze depotgeldenrekening worden zogenaamde pro forma declaraties opgemaakt, die niet naar de cliënten worden verstuurd.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is sedert 1984 advocaat te Groningen. Vanaf 2003 is hij werkzaam op zijn huidige kantoor, een maatschap van 4 advocaten en enkele medewerkers/stagiaires. Verweerder heeft een sociale praktijk en doet voornamelijk vreemdelingenzaken en zaken met betrekking tot sociaal verzekeringsrecht.

4.2    Naar aanleiding van een begin 2010 gedaan verzoek van de deken aan de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) te Leeuwarden om informatie over de aan verweerder en zijn kantoorgenoten afgegeven toevoegingen en de reactie daarop van de RvR heeft de deken een gesprek gehad met vertegenwoordigers van de RvR.

4.3    De deken heeft vervolgens de door de Nederlandse Orde van Advocaten in het kader van het "Project Administratief Toezicht" ingestelde Vliegende Brigade (VB), bestaande uit een oud-deken en een registeraccountant verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren over het kantoor van verweerder.

4.4    De deken heeft aan de VB verzocht te rapporteren over onder meer:

a)    de praktijkvoering in zijn algemeenheid en de vraag of deze voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen waaronder doch niet uitsluitend aan hetgeen voortvloeit uit de toepasselijke wet- en regelgeving;

b)    de vraag of de belangen van cliënten zijn gewaarborgd;

c)    de wijze waarop en de mate waarin ten behoeve van cliënten gebruik wordt gemaakt van toevoegingen;

d)    de wijze waarop aan cliënten wordt gedeclareerd en/of de wijze waarop met hen financiële afspraken worden gemaakt;

e)    de financiële organisatie van de praktijk;

f)    het gebruik van de derdengeldrekening;

g)    het declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand van niet gemaakte kosten.

4.5    De VB heeft op 23 december 2010 rapport uitgebracht; aan het rapport zijn de schriftelijke reacties van verweerder en zijn kantoorgenoten gehecht. De bevindingen van de VB naar aanleiding van bovengenoemde vragen zijn als volgt samengevat in het rapport:

a)    bij ons onderzoek is niet gebleken dat de praktijkvoering van mrs. R en S niet zou voldoen aan redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Dat geldt ook voor de wijze waarop zaken door verweerder inhoudelijk worden behandeld. De bezwaren ten aanzien van hem betreffen kort gezegd de wijze waarop hij gebruik maakt van de gefinancierde rechtshulp en nalaat kostenveroordelingen met zijn cliënten af te rekenen.....

b)    uit het onderzoek is ons in het algemeen niet gebleken dat de belangen van cliënten niet zouden zijn gewaarborgd behoudens onze opmerkingen bij c) en d).

c)    de wijze waarop en de mate waarin ten behoeve van cliënten gebruik wordt gemaakt van toevoegingen is voor wat betreft verweerder en in mindere mate wat mr. Van D betreft, strijdig met de daarop van toepassing zijnde regelgeving....

d)    wij hebben vastgesteld dat in geval van toevoegingen in volstrekt onvoldoende mate met cliënten wordt afgerekend in het geval er sprake is van een aan hen toegewezen kostenveroordeling. Indien en voor zover met cliënten tevoren is afgesproken dat gelden mogen worden gereserveerd voor eventueel later te maken kosten, hebben wij moeten vaststellen dat van enige afrekening ter zake geen sprake is. Ook daarvoor verwijzen wij naar hetgeen wij hierover eerder in dit advies hebben vermeld over de handelwijze van verweerder bij toevoegingen.

e)    de financiële organisatie van het kantoor geeft in het algemeen geen reden tot zorg of aanleiding tot bijzondere opmerkingen.

f)    het beheer over de derdengeldrekening laat te wensen over. Er is weinig zorg en aandacht voor die rekening waardoor te laat met cliënten wordt afgerekend en op de rekening bedragen voorkomen die daar niet thuishoren.

g)    bij ons onderzoek is niet gebleken dat aan de Raad voor Rechtsbijstand kosten zijn of worden gedeclareerd die niet zijn gemaakt. Ter toelichting vermelden wij dat wij daaronder niet verstaan het declareren van toevoegingen die op naam staan van een kantoorgenoot.

4.6     Het rapport vermeldt voorts als conclusie met betrekking tot de door de deken voorgelegde bezwaren - overeenkomend met de hiervoor onder 3.1 genoemde klachten - ten aanzien van de behandeling van toevoegingen door verweerder:

Op grond van het door ons gehouden onderzoek kan worden geconcludeerd dat de hiervoor a t/m c genoemde bezwaren gegrond kunnen worden bevonden. Ons onderzoek is er niet op gericht geweest in deze precieze aantallen vast te stellen. In dat geval zou ons onderzoek aanzienlijk meer tijd in beslag hebben genomen. Uit onze gesprekken en de ter beschikking staande stukken hebben wij echter kunnen concluderen dat het geen incidenten betreft en dat het gaat om substantiële in de zin van relevante aantallen. Daaraan moet worden toegevoegd dat verweerder grote moeite blijft houden met het systeem van de gefinancierde rechtshulp en het de vraag is of hij daadwerkelijk bereid is zijn handelwijze in deze aan te passen. Verder hebben wij vastgesteld dat verweerder een gedreven advocaat is met hart voor de zaken van zijn cliënten. Hij handelt niet primair omzetgedreven. Wel meent hij daarvoor eigen spelregels te kunnen bepalen.

4.7    De deken heeft ter zitting van het hof herhaald de van de RvR  ontvangen gegevens omtrent de door verweerder aangevraagde toevoegingen in 2009 en 2010. In 2009 zijn 463 en in 2010 zijn 485 toevoegingen aangevraagd, waarvan 44% respectievelijk 48% werd afgewezen en 58% respectievelijk 66% onvolledig werden verklaard. De landelijke percentages bedragen 13, 14, 18 en 16. Tegen deze afwijzingen en onvolledigstellingen werd bezwaar en beroep ingesteld. Van de 174 beroepen in 2010 bij de RvR Leeuwarden waren 144 (83%) afkomstig van het kantoor van verweerder en in 2011 was dit 75%.

4.8    Bij beslissing van 3 november 2011 heeft het bestuur van de RvR de definitieve doorhaling van verweerders inschrijving  bij de RvR gelast. Verweerder heeft tegen die beslissing bezwaar ingesteld, waarop ten tijde van de behandeling bij het hof nog niet was beslist.

4.9    Begin 2011 is verweerder de maatschap opgezegd tegen 1 juli 2011. Verweerder heeft zich per 1 januari 2012 laten schrappen als advocaat.

5    BEOORDELING

5.1    De grieven van verweerder, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen, richten zich niet zozeer tegen de feiten die aan gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel liggen, maar bepleiten een genuanceerdere beoordeling van de omstandigheden.

5.2    Het hof neemt evenals de raad de overwegingen en de conclusie van het rapport van de VB over en maakt die tot de zijne.

5.3    Het hof stelt vast dat sedert de invoering van het quotum van 250 toevoegingen per jaar in 2006 door verweerder ieder jaar dit aantal op zeer grote schaal is overschreden. De in het rapport van de VB en door de deken genoemde aantallen zijn door verweerder niet bestreden. Verweerder heeft niet geschroomd op naam van kantoorgenoten toevoegingen aan te vragen, zonder dat deze hiervan wisten, terwijl die zaken door hem werden behandeld. Niet alleen heeft hij hiermee de regels overtreden maar ook heeft hij zijn jongere kantoorgenoten bedrogen en in een lastig parket gebracht. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hij dit vanaf 2009 niet meer heeft gedaan nadat hierover een klacht was ingediend, maar het aantal door hem aangevraagde toevoegingen nadien is, zoals blijkt uit de door de deken verstrekte cijfers, onveranderd veel te hoog gebleven. Dat verweerder, gezien zijn specialisatie, in staat is meer zaken dan 250 zaken per jaar te behandelen doet aan de beoordeling niet af. Verweerder heeft gedurende een aantal jaren stelselmatig de regels met betrekking tot de gefinancierde rechtshulp niet nageleefd en hij heeft op verschillende manieren getracht deze te omzeilen.

5.4    Uit de door de deken verstrekte cijfers blijkt tevens dat verweerder niet alleen ten opzichte van andere advocaten in het rechtsgebied van de RvR te Leeuwarden maar ook landelijk gezien bijzonder grote aantallen toevoegingen heeft aangevraagd.

5.5    De raad heeft dan ook terecht overwogen dat deze handelwijze volstrekt ontoelaatbaar is en juist een advocaat niet past, wat er ook zij van de eigen opvatting van die advocaat over die regels.

5.6    Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de raad met betrekking tot het door verweerder in bezwaar en beroep gaan van een afgewezen toevoeging zonder opdracht van de cliënt en daarvoor telkens een nieuwe toevoeging aan vragen. Deze handelwijze verlangt voorafgaand overleg met de cliënt en een opdracht daartoe. Een en ander dient bovendien schriftelijk vastgelegd te worden. Ook in dit opzicht duiden de door de deken verstrekte - door verweerder niet bestreden - cijfers over de aantallen bezwaar- en beroepszaken van verweerder in het ressort Leeuwarden, zoals hiervoor in 4.7 genoemd, op een enorme hoeveelheid zaken, die verweerder geeft geëntameerd zonder voorafgaand overleg met de cliënt. Zoals de raad terecht heeft overwogen is dit tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7    Verweerder heeft erkend dat hij ontvangen kostenveroordelingen ten behoeve van  toegevoegde cliënten niet met hen heeft afgerekend noch hen daarover heeft geïnformeerd. Wat er zij van verweerders opvatting in deze, het behoeft geen betoog dat verweerder als advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Zijn handelwijze is hiermee in strijd, zodat verweerder ook in dit opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.8    Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht overweegt het hof dat uit het rapport van de VB blijkt dat het kantoor van verweerder behalve een derdengeldrekening ook een rekening depotgelden heeft met een doorlopend saldo van circa 200.000 Euro en dat het onduidelijk is welke bedragen daarvan aan cliënten moeten worden (terug)betaald dan wel bestemd zijn voor kantoor ter verrekening van declaraties. Dit is in strijd met artikel 6 van de Verordening  op de administratie en de financiële integriteit. Ter zitting van het hof heeft verweerder er geen blijk van gegeven het verschil tussen een derdengeldrekening en een depotrekening te kennen.

5.9    Zoals uit het voorgaande blijkt is de klacht naar het oordeel van het hof in al zijn onderdelen gegrond, en falen de grieven voor zover ze daartegen zijn gericht. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het hof dat verweerder gedurende vele jaren stelselmatig de regels met betrekking tot de gefinancierde rechtshulp op grote schaal heeft overtreden en dat hij op verschillende manieren gepoogd heeft die regels te omzeilen, daarin ook  zijn kantoorgenoten - al dan niet op de hoogte daarvan - betrekkend. Het hof houdt rekening met het feit dat verweerder bij beslissingen van de raad in 2009 en 2010 tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd wegens soortgelijke feiten.  Anders dan verweerder heeft doen betogen is dit echter geen aanleiding de onderhavige zaak milder te beoordelen, integendeel. Verweerder heeft uit die zaken kennelijk geen lering getrokken, nu immers niet gebleken is dat hij zich nadien aan de regels met betrekking tot de gefinancierde rechtshulp is gaan houden of een poging daartoe heeft ondernomen. Dit gedrag past een behoorlijk advocaat niet en de door verweerder aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van het hof hieraan niet afdoen. De omstandigheid dat de cliënten van verweerder geen (financieel ) nadeel van verweerders handelwijze hebben ondervonden doet niet af aan de mate van verwijtbaarheid, nu verweerder als advocaat gedurende vele jaren op grote schaal blijk heeft gegeven zich niet te willen houden aan het wettelijk systeem van gefinancierde rechtshulp, hetgeen juist een advocaat niet past. Bovendien bracht verweerders handelwijze mee dat hij zelf meer inkomen kon verwerven. Terecht heeft de raad overwogen dat verweerder op grond van het voorgaande niet in de advocatuur thuishoort, zodat hem de maatregel van schrapping moet worden opgelegd. De omstandigheid dat verweerders inschrijving bij de RvR doorgehaald is en mogelijk blijft - er loopt nog een beroep - en dat verweerder mogelijk strafrechtelijk zal worden vervolgd kan niet leiden tot een andere conclusie in deze tuchtrechtelijke procedure.

5.10    De slotsom luidt dan ook dat de grieven falen en dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline Leeuwarden van 16 december 2011 gewezen onder nummer 43a/11.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, A.D.R.M. Boumans, G.J.L.F. Schakenraad en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2012.