Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:21

Zaaknummer

7133

Inhoudsindicatie

Verwijt gegrond dat verweerster geld op haar derdenrekening niet zo snel als mogelijk aan klaagster doorbetaalde. Stelling van verweerster dat zij klaagster hier meermalen schriftelijk om vroeg onaannemelijk. Niet vast te stellen dat de brieven zijn verstuurd. Waarschuwing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 januari 2015

in de zaak 7133

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 7 april 2014, onder nummer 13-300, aan partijen toegezonden op 7 april 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:99.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie (met bijlagen), waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief van mr. X. van 30 mei 2014, met bijlagen.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 november 2014 waar klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. X., en verweerster zijn verschenen. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een op voorhand toegezonden pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de voor klaagster en haar minderjarige dochter bestemde onderhoudsbijdragen, waarvan klaagster toevallig ontdekte dat ze waren overgemaakt op de derdenrekening van verweerster, niet aan klaagster over te maken;

b)    de voor klaagster op haar derdenrekening ontvangen gelden niet onmiddellijk aan haar over te maken waardoor klaagster ten onrechte een WWB uitkering van de gemeente ontving en klaagster zich daarvoor diende te verantwoorden;

c)    in de bezwaarprocedure tegen de gemeente zonder overleg met klaagster afspraken te maken met de gemeente en door het bezwaar zonder overleg met klaagster in te trekken;

d)    met klaagster af te spreken dat zij (verweerster) de op haar derdenrekening ontvangen alimentatie aan de gemeente zou overmaken en dit niet te doen.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan.

4.2    Verweerster heeft klaagster vanaf 2008 als advocaat bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In deze procedure heeft de rechtbank partner- en kinderalimentatie ten laste van de voormalig echtgenoot van klaagster vastgesteld, welke na een verzoek in 2010 tot nihilstelling (met terugwerkende kracht) is bepaald op € 260,00 aan kinderalimentatie en € 65,00 aan partneralimentatie.

4.3    De voormalig echtgenoot van klaagster heeft in eerste instantie in het geheel niet aan zijn alimentatieverplichtingen voldaan. Klaagster ontving vanaf (medio) 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) van de gemeente Overbetuwe (hierna: de gemeente). Op 14 juni 2011 is door de ex-man van klaagster alsnog een bedrag van € 1.000,00 overgemaakt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerster. Daarna zijn meerdere betalingen op bedoelde rekening gevolgd.

4.4    Bij brief van 8 februari 2012 heeft de gemeente klaagster om inlichtingen verzocht ter zake van de (financiële afwikkeling van de) echtscheiding. Verweerster heeft deze brief namens klaagster op 8 maart 2012 beantwoord. Zij heeft de gemeente bericht dat zij op 14 juni 2011 voor het eerst ten behoeve van klaagster een betaling op haar derdengeldenrekening had ontvangen en dat op dat moment een bedrag van in totaal € 3.600,00 ten behoeve van klaagster op haar derdengeldenrekening stond.

4.5    Bij brief van 5 juni 2012 heeft de gemeente klaagster bericht dat haar WWB-uitkering zou worden herzien. Bij brief van 23 juli 2012 heeft de gemeente klaagster bericht dat de door haar teveel ontvangen uitkering teruggevorderd zou worden. Daarbij gaf de gemeente aan dat de schuld over de periode 2009 tot en met december 2011 (een bedrag van € 4.932,59 bruto) bruto, en de schuld over de periode 1 januari tot en met 31 mei 2012 ten bedrage van € 1.625,00 netto zou worden teruggevorderd. Dat laatste bedrag diende dan wel voor 1 januari 2013 te worden voldaan, bij gebreke waarvan dit zou worden gebruteerd naar een bedrag van € 2.696,19.

4.6    Verweerster heeft namens klaagster bij brief van 29 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit van 23 juli 2012. Op 10 oktober 2012 heeft verweerster met een medewerkster van de gemeente overleg gevoerd naar aanleiding van het door verweerster ingediende bezwaarschrift. De in dat gesprek door verweerster met de gemeente gemaakte afspraken zijn door de gemeente bij brief van 11 oktober 2012 aan verweerster bevestigd. Verweerster heeft vervolgens het bezwaar namens klaagster ingetrokken.

4.7    Van de door de ex-man van klaagster op de derdengeldenrekening van verweerster betaalde bedragen aan partner- en kinderalimentatie heeft verweerster op 14 november 2012, 13 december 2012 en 9 februari 2013 steeds een bedrag van        € 325,00 aan klaagster overgemaakt. Op 28 november 2012 heeft verweerster een bedrag van € 650,00 aan klaagster overgemaakt, en op 7 maart 2013 heeft zij tenslotte twee bedragen van respectievelijk € 3.524,00 en € 325,00 aan klaagster overgemaakt.

4.8    Bij brief van 7 maart 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof ziet aanleiding de klachtonderdelen a, b en d, die in de kern erover klagen dat verweerster de door de ex-man van klaagster op de derdengeldenrekening van verweerster gestorte en voor klaagster bestemde alimentatiebedragen niet (tijdig) aan haar (a en b) dan wel de gemeente (d) heeft overgemaakt, gezamenlijk te behandelen. De raad heeft ten aanzien van de klachtonderdelen a en b overwogen dat de stellingen van partijen over de feiten, die cruciaal zijn voor de beoordeling van deze klachtonderdelen, lijnrecht tegenover elkaar staan. Verweerster voert aan dat het voor haar niet mogelijk was om geld aan klaagster over te maken, omdat zij niet beschikte over het bankrekeningnummer van klaagster, hoewel zij daarom verschillende malen schriftelijk had verzocht. Klaagster stelt echter dat zij de door verweerster in dit verband genoemde brieven van 1 en 18 juni 2011, 13 oktober 2011 en 1 november 2011 niet heeft ontvangen en dat verweerster bovendien reeds over haar bankrekeningnummer beschikte. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat de brieven van verweerster aan klaagster wel of niet verstuurd zijn door verweerster of ontvangen zijn door klaagster. De raad heeft echter – heel kort gezegd – geen reden gezien om te twijfelen aan verweersters stelling op dit punt, terwijl klaagster niet heeft aangetoond dat verweerster wel over haar bankrekeningnummer beschikte. Wat betreft klachtonderdeel d heeft de raad geoordeeld dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij toestemming heeft gegeven om het geld over te maken aan de gemeente of dat verweerster anderszins in strijd met een afspraak tussen haar en klaagster hierover heeft gehandeld.

5.2    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Evenals de raad kan het hof op basis van de stukken in deze zaak niet vaststellen of verweerster de door haar genoemde brieven inderdaad heeft verstuurd en, zo ja, of deze door klaagster zijn ontvangen. Wel staat vast dat verweerster in ieder geval op 14 november 2012 beschikte over het rekeningnummer van klaagster, nu uit het in hoger beroep als bijlage 16 overgelegde bankafschrift valt af te leiden dat zij op die datum voor het eerst een bedrag van € 325,00 aan klaagster heeft overgemaakt. Voorts stelt het hof vast dat partijen weliswaar van mening verschillen over de hoogte van het precieze bedrag dat verweerster in de loop van de tijd ten behoeve van klaagster op haar derdengeldenrekening heeft ontvangen, doch dat tussen partijen niet in geschil is dat in november 2012 een veel groter bedrag dan voormeld bedrag van € 325,00 ten behoeve van klaagster op de derdengeldenrekening van verweerster stond. Het hof is van oordeel dat verweerster die, gelet op de brief van de gemeente van 11 oktober 2012 aan haar, ervan op de hoogte was dat de schuld van klaagster over de periode 1 januari tot en met 31 mei 2012 ten bedrage van € 1.625,00 vóór 1 januari 2013 diende te worden voldaan, bij gebreke waarvan deze schuld zou worden gebruteerd naar een bedrag van € 2.696,19, niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt, door het restant van het ten behoeve van klaagster op haar derdengeldenrekening gestorte bedrag niet direct in november 2012 aan klaagster over te maken, doch daarmee te wachten tot na de fatale termijn, waardoor klaagster kennelijk niet in staat is gebleken het door haar verschuldigde netto bedrag tijdig aan de gemeente te voldoen. De klachtonderdelen a, b en d zijn derhalve gegrond.

5.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de raad het niet aannemelijk geacht dat verweerster zonder overleg met klaagster afspraken heeft gemaakt met de gemeente en het bezwaar heeft ingetrokken. Verweerster heeft in dit kader aangevoerd dat op 10 oktober 2012 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het door haar namens klaagster ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van de gemeente van 23 juli 2012. Ter zitting van het hof in hoger beroep heeft verweerster meegedeeld dat zij naar die mondelinge behandeling is gegaan, dat zij klaagster hierover heeft gebeld en haar gevraagd heeft of zij ook zou komen, doch dat klaagster dat niet heeft gedaan. Daarnaast heeft verweerster aangevoerd dat zij in overleg met klaagster het bezwaar heeft ingetrokken, aangezien er een regeling was getroffen. Ter zitting van het hof heeft zij hieraan toegevoegd dat klaagster zelf de intrekking heeft getekend en de brief heeft verstuurd. Deze stellingen van verweerster verschillen aanzienlijk van de versie die klaagster van de gebeurtenissen heeft gegeven. Het hof stelt vast dat een schriftelijke vastlegging van een en ander ontbreekt waar deze, gelet op het belang van de door verweerster gestelde afspraken, niet had mogen ontbreken. Het hof kan er daarom niet van uitgaan dat het door verweerster namens klaagster ingestelde bezwaar met toestemming van klaagster is ingetrokken. Dit komt voor risico van verweerster. Gelet op het voorgaande acht het hof ook klachtonderdeel c gegrond.

5.4    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht het hof de hierna te melden maatregel passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 april 2014, onder nummer 13-300;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart de klacht gegrond;

    

-    legt op aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen op 21 november 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.R. Sturhoofd, G.J. Visser en R. Verkijk leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.