Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:18

Zaaknummer

17-613/DB/OB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder ten overstaan van de rechter in strijd met de waarheid heeft verklaard. Verweerder mocht het standpunt van zijn cliënte verwoorden zoals hij heeft gedaan. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  5 februari 2018

in de zaak 17-613/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

                       

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 14 november 2016 heeft klagers gemachtigde  bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 15 augustus 2017 met kenmerk nr. 48|16|161K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 december 2017 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vergezeld van mevrouw B. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 15 augustus 2017 en de daaraan gehechte stukken;

-              de nagekomen brief van verweerder d.d. 31 augustus 2017 waarin hij aankondigt ter zitting van de raad te zullen verschijnen;

-              de nagekomen brief met bijlage van verweerder d.d. 17 november 2017.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Klager en diens ex-echtgenote mevrouw B, hierna: “de vrouw”, zijn in 2015 gescheiden. Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is een appelprocedure aanhangig over onder meer de verdeling van de gemeenschap van klager en de vrouw. Klager werd aanvankelijk bijgestaan door mr. S en vervolgens door mr. R, die klager ook in de onderhavige klachtprocedure als gemachtigde bijstaat. De vrouw werd aanvankelijk bijgestaan door mr. B en vervolgens door verweerder.

2.2     Klager en de vrouw zijn onder andere verdeeld over de vraag welk inkomen klager in redelijkheid aan de besloten vennootschap, waarvan hij bestuurder en aandeelhouder is, kan onttrekken en wat de waarde is van de aandelen van deze vennootschap. Klager en de vrouw hebben bindend advies gevraagd aan een deskundige, de heer L., hierna: “de deskundige”. De opdracht tot het verstrekken van een bindend advies ziet in ieder geval op de waardebepaling van de aandelen van de vennootschap.

2.3     Op 8 maart 2016 heeft bij het hof Arnhem-Leeuwarden een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij e-mailbericht d.d. 15 maart 2016 heeft mr. B de deskundige als volgt bericht:

          “(…) Voorts bericht ik u ter informatie dat ter zitting van 8 maart jl. bij het Hof te Arnhem het Hof aangaf bij tussenbeschikking vragen aan een deskundige te zullen gaan voorleggen. Partijen hebben aan het Hof kenbaar gemaakt dat zij het eens zijn over u als deskundige. Deze vragen zullen in ieder geval bestaan uit:

1.    Hoe reëel is de rekening-courant schuld per peildatum.

2.    Hoe reëel is de grote discrepantie tussen de management-fee en het salaris van de man.

Echter, we zijn nog in afwachting van de tussenbeschikking van het Hof (gepland op 13 mei a.s.), waarin mogelijk naast deze vragen nog andere vragen zullen worden opgenomen.(…)”

2.4     Bij beschikking d.d. 19 mei 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder r.o. 5.19 het volgende overwogen:

          “Partijen hebben over verschillende onderwerpen een bindend advies gevraagd aan de deskundige (…). Ter mondelinge behandeling zijn zij overeengekomen dat zij de resultaten van dit onderzoek zullen afwachten alvorens in de onderhavige zaak verder te procederen.

          Het hof gaat ervan uit dat voormelde deskundige bij zijn onderzoek tevens zal betrekken de vraag welk inkomen de man in redelijkheid aan [de vennootschap] kan onttrekken, zonder de continuïteit van deze vennootschap in gevaar te brengen, en voorts de vraag wat de waarde van de aandelen van [de vennootschap] is en de hoogte van de rekening-courant.”

2.5     Tussen klager en de vrouw is vervolgens een verschil van mening ontstaan over de door de deskundige te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop deze daarbij te werk zou moeten gaan. Klager heeft in dat verband een kort geding procedure jegens de vrouw aanhangig gemaakt. Klager werd in deze kort geding procedure bijgestaan door mr. R, terwijl de vrouw in deze procedure werd bijgestaan door verweerder. Klager heeft in kort geding primair gevorderd om de deskundige tot bindend adviseur te benoemen omtrent de door het gerechtshof onder r.o. 5.19 gestelde vragen, dan wel subsidiair om de vrouw te veroordelen om aan de deskundige te bevestigen dat de aan hem verstrekte opdracht niet is ontbonden en herroepen en dat hij zijn werkzaamheden kan voortzetten.

2.6     Ter mondelinge behandeling van het kort geding d.d. 8 november 2016 heeft verweerder op de vraag van de voorzieningenrechter, of door partijen aan de deskundige tevens opdracht was gegeven tot het beantwoorden van de vragen zoals weergegeven onder r.o. 5.19 van de beschikking d.d. 19 mei 2016 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ontkennend geantwoord.

2.7     Bij vonnis in kort geding d.d. 23 november 2016 heeft de voorzieningenrechter jn de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, onder r.o. 5.5. onder meer geoordeeld:

          “De primaire vordering van [klager] zal worden afgewezen, nu deze geen steun vindt in het recht. De subsidiaire vordering zal deels worden toegewezen, dit vloeit voort uit het voorgaande, maar uitsluitend met betrekking tot de opdracht tot waardering van de aandelen van [de vennootschap]. Dat partijen zijn overeengekomen dat aan [de deskundige] ook bindend advies wordt gevraagd over andere onderwerpen (zoals genoemd in 5.19 van de beschikking van het gerechtshof van 19 mei 2016), en dat een dergelijke opdracht ook is gegeven, heeft [klager], tegenover de betwisting van [de vrouw], niet aannemelijk gemaakt. (…)”

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

           

1.         de voorzieningenrechter tijdens de zitting van 8 november 2016 opzettelijk verkeerd heeft ingelicht door in strijd met de waarheid ontkennend te antwoorden op de vraag van de voorzieningenrechter of door partijen aan de deskundige eveneens opdracht is gegeven voor het beantwoorden van de vragen zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in rechtsoverweging 5.19 van zijn beschikking van 19 mei 2016 heeft weergegeven,

2.         niet bereid is zijn fout te herstellen.

 

4          VERWEER

4.1      De klacht is ongegrond. Mr. B en de vrouw hebben verklaard dat aan de deskundige geen opdracht was verstrekt tot het beantwoorden van de twee aanvullende vragen en zulks blijkt ook niet uit de e-mail van mr. B aan de deskundige d.d. 15 maart 2016, omdat zij in die e-mail nog een slag om de arm houdt. Het stond verweerder dan ook vrij om te stellen dat geen opdracht was verstrekt aan de deskundige tot het beantwoorden van de twee aanvullende vragen. Verweerder heeft niet in strijd met de waarheid verklaard.

 

 

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

 

5.2     De vraag of aan de deskundige, naast de opdracht tot waardebepaling van de aandelen, opdracht is gegeven tot het beantwoorden van de twee aanvullende vragen hield partijen in hun civielrechtelijke geschil verdeeld. Verweerder heeft ter zitting in kort geding het partijstandpunt verwoord van de vrouw, inhoudend dat aan de deskundige, naast de opdracht tot waardebepaling van de aandelen, geen opdracht was verstrekt tot beantwoording van twee aanvullende vragen. Nu het e-mailbericht van mr. B aan de deskundige dateert van 15 maart 2016 en derhalve van voor de tussenbeschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 19 mei 2016, terwijl dat e-mailbericht niet meer inhield dan het verstrekken van informatie aan de deskundige over het verloop van de zitting, is de raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder de voorzieningenrechter informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of kon weten dat deze feitelijk onjuist was.

 

5.3     De raad is kortom van oordeel dat het verweerder, op basis van de informatie die hij op dat moment tot zijn beschikking had, vrij stond om de vraag van de voorzieningenrechter, of aan de deskundige opdracht was gegeven tot het beantwoorden van twee aanvullende vragen, ontkennend te beantwoorden. Dat verweerder de voorzieningenrechter opzettelijk verkeerd heeft ingelicht is niet gebleken. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond. Daarmee is de ongegrondheid van het tweede klachtonderdeel eveneens gegeven. De raad zal de klacht derhalve in beide onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

                          verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. J.F.E. Kikken en J.D.E. van den Heuvel, leden , bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2018.

 

 

Griffier                                                                                             Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2018

 

verzonden aan:

-            Klagers gemachtigde

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl