Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:205
Zaaknummer
170071
Inhoudsindicatie
De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel c geoordeeld dat het feit dat verweerder heeft verzuimd een opdrachtbevestiging te sturen en de financiële consequenties van de aan hem verstrekte opdracht te bespreken, niet automatisch betekent dat verweerder daarmee de kosten van zijn werkzaamheden niet in rekening mag brengen. Volgens de raad staat vast dat klager verweerder opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten. Dat brengt mee dat verweerder zijn werkzaamheden in rekening mag brengen, terwijl niet gesteld noch gebleken is dat een onredelijk tarief in rekening is gebracht. Bovendien heeft verweerder aangevoerd dat hij, vanwege zijn verzuim, bereid was een soepele regeling te treffen over de hoogte van zijn declaratie. Dit klachtonderdeel is volgens de raad derhalve ongegrond. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Volgt bekrachtiging van de beslissing van de raad.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 30 oktober 2017
in de zaak 170071
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 20 februari 2017, gewezen onder nummer 16-259 aan partijen toegezonden op 20 februari 2017, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a en b gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel c ongegrond is verklaard en waarbij is bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd, met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:71.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 maart 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de e-mail met bijlage van klager aan het hof, ontvangen ter griffie op 4 september 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 september 2017, waar verweerder is verschenen, vergezeld van mr. D. Klager is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…);
b) (…);
c) verweerder geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn verzuim. Verweerder had de uit zijn handelwijze voortvloeiende schade voor zijn rekening moeten nemen door geen declaratie te sturen.
3.2 Door het verzuim van verweerder verkeerde klager in de veronderstelling dat verweerder voor zijn eerste advies over de inschattingskansen niets zou declareren, hetgeen volgens klager niet ongebruikelijk is in de advocatuur. Dit bleek een onjuiste veronderstelling. Door het verzuim van verweerder heeft klager gedwaald, want als klager vooraf had geweten dat hij verweerder honorarium verschuldigd was voor het eerste haalbaarheidsadvies, had hij verweerder geen opdracht verstrekt.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel c geoordeeld dat het feit dat verweerder heeft verzuimd een opdrachtbevestiging te sturen en de financiële consequenties van de aan hem verstrekte opdracht te bespreken, niet automatisch betekent dat verweerder daarmee de kosten van zijn werkzaamheden niet in rekening mag brengen. Volgens de raad staat vast dat klager verweerder opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten. Dat brengt mee dat verweerder zijn werkzaamheden in rekening mag brengen, terwijl niet gesteld noch gebleken is dat een onredelijk tarief in rekening is gebracht. Bovendien heeft verweerder aangevoerd dat hij, vanwege zijn verzuim, bereid was een soepele regeling te treffen over de hoogte van zijn declaratie. Dit klachtonderdeel is volgens de raad derhalve ongegrond.
5.2 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2017, gewezen onder nummer 16-259.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, H.J. de Groot, M. Pannevis en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 30 oktober 2017.