Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:38

Zaaknummer

17-1061/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Het enkele feit dat klaagster en de cliënt van verweerster in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zodat de declaraties van verweerster ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap komen, maakt niet dat klaagster een rechtstreeks belang heeft. Klaagster niet-ontvankelijk in grootste gedeelte van klacht, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Voorzittersbeslissing. Het enkele feit dat klaagster en de cliënt van verweerster in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zodat de declaraties van verweerster ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap komen, maakt niet dat klaagster een rechtstreeks belang heeft. Klaagster niet-ontvankelijk in grootste gedeelte van klacht, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 februari 2018

in de zaak 17-1061/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement (hierna: de deken) van 21 december 2017 met kenmerk td/md/17-113, door de raad ontvangen op 22 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Vanaf 2015 staat verweerster de echtgenoot van klaagster bij in een erfrechtelijke kwestie waarbij ook klaagster betrokken is.

1.2 In de door klaagster en haar mede-erfgenamen gevoerde procedure tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap waarvan klaagster mede-erfgename is heeft verweerster namens de echtgenoot bij brief van 19 juni 2015 een voegingsincident opgeworpen, teneinde (onder andere) benoemd te worden als vereffenaar. Bij beschikking van 31 december 2015 is het verzoek tot voeging afgewezen, onder de overweging dat de echtgenoot (kort gezegd) niet is aan te merken als belanghebbende, aangezien hij geen erfgenaam of schuldeiser is van de nalatenschap.

1.3 Vervolgens heeft verweerster namens de echtgenoot een verzoek tot herroeping van de benoeming van de vereffenaar ingediend. In het verzoekschrift is onder meer het volgende opgenomen:

“dat gebeurde ook bij verzoeker, die (…) op uiterst schofferende en ondankbare wijze van het drietal te horen kreeg: “deze nalatenschap is van ONS en gaat jou niets aan – dus bemoei je er niet meer mee!”.

De onbevoegd adviseur (…) trok aan alle touwtjes (…) en bediende zich voorzover nodig van de twee bekende P-erfgenamen – die klakkeloos en gedwee aan zijn leiband liepen.

(…)

Het drietal bleef het wederrechtelijke en brutale waanidee koesteren dat niemand anders (…) zich met de P-nalatenschap zou mogen “bemoeien”.

(…)

De twee bekende P-erfgenamen ([klaagster] en (…)) hebben dit optreden (…) toegelaten en gebillijkt en zijn daarom medeplichtig aan opzetheling (…).

De twee bekende P-erfgenamen ([klaagster] en (…)) hebben dan ook in hun verzoek aan uw rechtbank (…) valselijk, in strijd met de waarheid, aangevoerd dat deze nalatenschap onbeheerd zou zijn.

(…)

Bovendien hebben de verzoekers (de twee bekende P-erfgenamen) zelfs regelrecht bedrog in de procedure gepleegd (…).

(…) terwijl zij ook het volgende bedrog in de procedure (…) hebben gepleegd (…)”

1.4 Het verzoek is bij beschikking van 7 december 2016 afgewezen, met veroordeling van de echtgenoot in de kosten van de procedure.

1.5 Voorts is verweerster namens de echtgenoot een dagvaardingsprocedure gestart tot vordering van vindersloon alsmede tot vordering van loon voor werkzaamheden als zaakwaarnemer voor de overige erfgenamen. Bij vonnis van 7 december 2016 is de echtgenoot in die procedure in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Tegen dit vonnis heeft verweerster namens de echtgenoot hoger beroep ingesteld. In de memorie van grieven is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) is aldus onbevoegd opgetreden voor de P-nalatenschap, hetgeen onrechtmatig is. De twee bekende P-erfgenamen hebben dit als gewillige, aan zijn leiband lopende volgers gesteund.

(…)

Bij deze dwarsboming heeft [cliënt van verweerster] van de zijde van het drietal een groot aantal wangedragingen ondervonden: grove ondankbaarheid (met ontkenning van zijn vinderschap), schofferingen, treiterijen en onterechte verwijten, geheimhouding van relevante gegevens, chicaneuze betwisting van zijn zaakwaarnemerschap (zie productie 3), verspreiding van lasterlijke aantijgingen over hem bij derden (…)

Zij hebben (…) het volgende bedrog gepleegd (…)

Het drietal heeft aldus gedemonstreerd dat het niet schroomt om ook tegenover derden, en zelfs tegenover rechters, uiterst laakbare middelen te benutten.

(…)

De twee bekende P-erfgenamen die om deze benoeming hebben verzocht hebben bovendien (…) bedrog in de benoemingsprocedure gepleegd (…)”

1.6 Bij brief van 17 maart 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) door haar cliënt kant en klaar aangeleverde dagvaardingen, conclusies en andere stukken vrijwel ongewijzigd indient bij rechterlijke instanties;

b) onvoldoende kennis van het recht en de wettelijke regels en gebruiken op het gebied van erfrecht heeft;

c) zich met betrekking tot de feiten onvoldoende laat informeren dan wel geen of onvoldoende aandacht besteedt aan de aan haar verstrekte informatie;

d) niet dan wel onvoldoende rekening houdt met de haar bekende geestestoestand van haar cliënt;

e) haar cliënt onvoldoende voorlicht omtrent de haalbaarheid van de procedures die zij op verzoek van haar cliënt gevoerd heeft en nog voert;

f) slordig werkt;

g) zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

Ad klachtonderdelen a) t/m f)

4.2 De klachtonderdelen a) t/m f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen zien (kort gezegd) op (de kwaliteit van) de dienstverlening van verweerster.

4.3 De voorzitter zal eerst onderzoeken of klaagster voldoende belang heeft bij de onderhavige klachtonderdelen. Het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft niet klaagster maar de echtgenoot van klaagster bijgestaan als advocaat. In dat licht heeft klaagster onvoldoende onderbouwd in welk belang zij door het gestelde handelen en nalaten van verweerster rechtstreeks is of kan worden getroffen. Het enkele feit dat klaagster en de cliënt van verweerster in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zodat de declaraties van verweerster ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap komen, maakt niet dat klaagster een rechtstreeks belang, zoals bedoeld in de Advocatenwet, heeft bij de onderhavige klachtonderdelen. De voorzitter zal klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen a) t/m f).

Ad klachtonderdeel g)

4.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwijst klaagster naar enkele passages in het verzoekschrift tot herroeping van de benoeming van de vereffenaar (zie hiervoor onder paragraaf 1.3) en de memorie van grieven (zie hiervoor onder paragraaf 1.5). Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en stelt dat de door klaagster aangehaalde passages in het verzoekschrift tot herroeping van de benoeming van de vereffenaar en de memorie van grieven niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. De opmerkingen die in de betreffende processtukken over de handelwijze van klaagster zijn gemaakt waren terecht. De betreffende opmerkingen waren misschien wat zwaar aangezet, maar de handelwijze waar de opmerkingen betrekking op hadden was dan ook ernstig, aldus steeds verweerster.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Hoewel er door verweerster scherpe bewoordingen zijn gebruikt, kunnen ze worden beschouwd als functioneel in het tussen partijen gevoerde debat en zijn de grenzen van acceptabel professioneel gedrag niet overschreden. Van onnodig grievende uitlatingen is aldus geen sprake. De voorzitter zal klachtonderdeel g) daarom kennelijk ongegrond verklaren.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdelen a) t/m f) en klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) t/m f);

- klachtonderdeel g), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 5 februari 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2018 verzonden.