Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-02-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:29
Zaaknummer
17-715/DH/DH
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerster is te kort geschoten in de zorg jegens haar cliënten en heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door cassatieschrifturen te laten opstellen door een advocaat die geen advocaat bij de Hoge Raad is, door deze te laten indienen door een cassatieadvocaat die zich daarover geen oordeel meer kon vormen en geen voorafgaand advies kon geven en door haar cliënten hierover niet of onvoldoende te informeren. Evenmin heeft zij haar cliënten geïnformeerd over de gevolgen van het cassatieberoep in het algemeen. Ook is een van de cassatieberoepen zonder instemming van de cliënt ingesteld. Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, waaruit niet blijkt van een soortgelijk feit, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. Deze zaak hangt samen met 17-716/DH/DH.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 19 februari 2018 in de zaak 17-715/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 augustus 2017 heeft klager een dekenbezwaar ingediend over verweerster.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 december 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerster.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster is advocaat te Den Haag. Zij is geen cassatieadvocaat in de zin van artikel 9j Advocatenwet.
2.2 In een arbeidszaak en een familiezaak had het hoger beroep niet gebracht wat ervan verwacht werd. Verweerster is daarover te rade gegaan bij mr. B. Mr. B. (eveneens geen cassatieadvocaat) gaf aan dat hij wel kansen zag en heeft voor beide zaken een cassatieschriftuur opgesteld.
2.3 Verweerster heeft geprobeerd beide zaken via mr. A. bij de Hoge Raad te laten aanbrengen, maar die reageerde niet. Via het secretariaat van mr. A. werd verweerster doorverwezen naar mr D.
2.4 Beide cassatieschrifturen werden door mr. B. op 14 juni 2016 om 15.08 uur per e-mail aangeleverd aan mr. D. In zijn e-mail aan mr. D. schrijft mr. B.:
“Bijgaand ontvangt u twee cassatiezaken.
De arbeidszaak is een ARAG zaak.
Door omstandigheden ben ik veel te laat met het aanbieden van deze zaken. Bent u vandaag nog in staat om te kijken of cassatie zinvol is?
Bij de arbeidszaak zit een idee over 2 cassatiemiddelen.
In de familiezaak is bij de rechtbank al aangevoerd en met stukken onderbouwd dat de behoefte van de vrouw al meer dan € 2400,- is. Verder is de beslissing omtrent de stelling van de man dat hij meer dan € 100.000,- in de ex-echtelijke woning heeft gestopt onbegrijpelijk. Op de woning zit een hypotheek van iets meer dan 5 ton en dat is ook de waarde. Dat de man een overbruggingskrediet heeft betaald, heeft niets te maken met de afrekening van de woning. Dat krediet is inmiddels teruggekomen vanuit de hypothecairing.”
2.5 In haar e-mail van 14 juni 2016 te 16.05 uur berichtte verweerster het volgende aan mr. D.:
“Te vervolge op de eerdere verzoeken in deze van confrère de B., met wie ik beide opgemelde cassaties heb voorbereid en besproken, verzoek ik u in deze cassaties uw medewerking te verlenen.
Door omstandigheden, zoals door confrère B. al genoemd, worden deze erg laat aangeleverd waarvoor mijn excuses.
Inzake [de arbeidszaak; RvD] verloopt vandaag de termijn en dient de dagvaarding vandaag nog uitgebracht te worden.
Inzake [de familiezaak; RvD] verloopt de termijn morgen.
Ik waardeer het ten zeerste dat u bereid bent in deze op zo korte termijn uw medewerking te verlenen.
Voor de desbetreffende cliënten is het van cruciaal dat de cassatie tijdig wordt ingesteld.”
2.6 Op 14 juni 2016 om 16.50 is door mr. D. aan de deurwaarder met spoed de opdracht gegeven de cassatiedagvaarding inzake de arbeidszaak diezelfde dag nog uit te brengen.
2.7 Op 14 juni 2016 te 17.27 uur heeft mr. D. verweerster per e-mail onder meer als volgt bericht:
“In dit stadium van de procedure, waar ik nog geen gelegenheid heb gehad alle relevante bescheiden te bestuderen, kan ik u nog geen mededelingen doen omtrent de kans van slagen. Gezien het korte tijdsbestek waarin de cassatiedagvaarding moet worden uitgebracht wordt geen verantwoordelijkheid genomen voor de inhoud van de dagvaarding.”
2.8 Bij e-mail van 15 juni 2016 te 9.20 uur heeft mr. D. verweerster onder meer als volgt bericht:
“Met referte aan ons telefonisch onderhoud van 14 juni 2016 zou ik graag in deze zaak met spoed het dossier ontvangen alsmede de contactgegevens van cliënte.”
2.9 Per e-mail van diezelfde dag te 14.23 uur heeft verweerster mr. D. als volgt bericht:
“Ten vervolge op de eerdere contacten in deze – (…) – zend ik u het cassatieverzoek inzake [de familiezaak; RvD] met het verzoek dit vandaag nog in te dienen.
In beide zaken hebben wij afgesproken dat u niet verantwoordelijk bent voor de inhoud. Confrère B. heeft ook deze cassatie opgesteld op basis van mijn dossier en in onderling overleg.
Het complete dossier zal ik zo spoedig mogelijk op uw kantoor bezorgen.
Een groot deel van het dossier ligt nog bij confrère B. en ik zal dat zo spoedig mogelijk terug krijgen.”
2.10 Als bijlage bij bovengenoemde e-mail was het door mr. B. opgestelde verzoekschrift tot cassatie gevoegd, gedateerd 15 juni 2016. Dat verzoekschrift was reeds op naam van mr. D. gesteld.
2.11 Per e-mail van 15 juni 2016 te 15.58 uur heeft de secretaresse van mr. D. verweerster als volgt bericht:
“Wilt u ons even met spoed bellen? De termijn om cassatie in te stellen is 16 juni en niet heden. Gaarne even overleg aangezien mr. D. eerst het stuk van mr. B. wenst door te lezen.”
2.12 Bij e-mail van 16 juni 2016 te 14.26 uur heeft mr. D. verweerster de indiening per fax van de cassatieschriftuur in de familiezaak bevestigd en aangekondigd de originele cassatieschriftuur aan de Hoge Raad te zullen zenden zodra hij van verweerster de daarbij te voegen processtukken zou hebben ontvangen.
2.13 In zijn brief van 16 juni 2016 heeft mr. D. aan de cliënte van verweerster in de familiezaak het volgende bericht:
“In dit stadium van de procedure, waar ik nog geen gelegenheid heb gehad om alle relevante bescheiden te bestuderen, kan ik u geen mededelingen doen omtrent de kans van slagen.
Gezien het korte tijdsbestek waarin de zaak is aangenomen via [verweerster; RvD] en de aangeleverde inhoud van het cassatieschriftuur, is met [verweerster; RvD] afgesproken dat ik noch mijn kantoor verantwoordelijk of aansprakelijk gehouden kan worden voor de inhoud van dit cassatieschriftuur.
Ook in uw zaak ben ik gehinderd, gelet op het voorgaande, door het tijdsbestek dat ik ter beschikking gesteld heb gekregen om Uw zaak werkelijk goed uit te zoeken, de mogelijke cassatiemiddelen te laten rijpen en daar diepgaand onderzoek naar te doen.
De kansen op succes zijn klein.”
2.14 In de familiezaak had verweerster geen toestemming of opdracht van haar cliënte gekregen om in cassatie te gaan. Om de termijn veilig te stellen heeft zij toch cassatie laten instellen. De griffierechten en de kosten voor de overige werkzaamheden zijn door verweerster uit eigen zak aan mr. D. betaald.
In zijn e-mail van 19 juli 2016 heeft mr. D. verweerster voor zover van belang, als volgt bericht:
“Tot mijn spijt moet ik u berichten dat ik met ingang van 30 juni jl. niet meer ingeschreven sta als advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Uw dossier heb ik daarom aan een collega advocaat mr. A. (…) in behandeling gegeven.
(…) Gaarne verzoek ik u het gehele dossier (wat [u; RvD] nog aan mij zou doen toekomen) aan mr. A. door te sturen.”
2.15 Op 9 augustus 2016 heeft de cliënte in de familiezaak laten weten de zaak te willen intrekken, omdat zij geen geld heeft en de zaak al was afgehandeld.
2.16 De cassatie in de arbeidszaak is op 16 december 2016 op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard.
2.17 Op 13 juni 2017 heeft een bespreking tussen de deken en mr. B. plaatsgevonden.
2.18 Op 6 juli 2017 heeft een bespreking tussen de deken en verweerster plaatsgevonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij na het hoger beroep in de familiezaak en de arbeidszaak haar cliënten niet tijdig en niet volledig heeft voorgelicht over het vervolgproces. Verweerster heeft haar cliënten niet geadviseerd om tijdig cassatieadvies in te winnen bij een advocaat bij de Hoge Raad. Evenmin heeft zij aan haar cliënten voorgesteld cassatieadvies in te winnen. Afspraken over (het te volgen proces in) cassatie heeft verweerster onvoldoende schriftelijk vastgelegd, waardoor gedurende het proces onnodige misverstanden, onzekerheden en geschillen zijn ontstaan;
b) zij in de familiezaak een verzoekschrift tot cassatie heeft laten indienen zonder daartoe de opdracht te hebben gekregen van haar cliënte en zonder daarover met haar cliënte inhoudelijk overleg te voeren;
c) zij mr. B. heeft ingeschakeld om cassatieschrifturen op te stellen terwijl zij wist, althans behoorde te weten, dat mr. B. geen advocaat bij de Hoge Raad is;
d) zij in de arbeidszaak op de laatste dag van de cassatietermijn om 16.05 uur aan mr. D. de opdracht tot het instellen van cassatie heeft verstrekt en dat in de familiezaak slechts twee dagen voor het verstrijken van de termijn deed. De cassatieschrifturen zijn panklaar aangeleverd aan mr. D. Mr. D. verleende zijn diensten als ‘postbusadvocaat’ zonder enige inhoudelijke betrokkenheid en zonder daarvoor verantwoordelijkheid te willen aanvaarden. Mr. D. heeft de cliënten van verweerster niet meer geadviseerd, hetgeen naar zij had moeten begrijpen, ook niet mogelijk was. Om te bewerkstelligen dat de cassatieberoepen (toch) zouden worden ingesteld, heeft verweerster aan mr. D. bevestigd dat zij in beide zaken de volle verantwoordelijkheid voor de inhoud van de cassatieschrifturen zou nemen. Mr. D. heeft de cassatieschrifturen ongewijzigd ingediend;
e) zij met de inschakeling van mr. B. en mr. D. de eisen van de vakbekwaamheid en de praktijkeisen in cassatie waaraan advocaten bij de Hoge Raad moeten voldoen, heeft geschonden;
f) op basis van alle feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat verweerster met mr. B. heeft samengewerkt en cassatieschrifturen heeft voorbereid met de bedoeling om koste wat het kost cassatieberoep in te stellen zonder dat daaraan voorafgaand cassatieadvies was ingewonnen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich ter zitting tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a) en b)
5.1 Het aan verweerster onder a) gemaakte verwijt is door haar niet weersproken en evenmin heeft verweerster aannemelijk gemaakt dat zij voldoende pogingen heeft gedaan haar cliënten te bereiken. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dan ook gegrond. Ditzelfde geldt ten aanzien van klachtonderdeel b).
Ad klachtonderdeel c)
5.2 Vaststaat dat verweerster mr. B. heeft ingeschakeld voor het opstellen van de cassatieschrifturen in de beide zaken, terwijl verweerster wist, althans behoorde te weten dat mr. B. geen advocaat bij de Hoge Raad is en derhalve niet tot het voeren van cassatieprocedures bevoegd was. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel d) en e)
5.3 Naar het oordeel van de raad staat eveneens vast dat mr. D. geen of onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zich over de haalbaarheid van de cassaties een oordeel te vormen laat staan om te adviseren over de kansen en de risico’s. De schrifturen zijn panklaar aan hem aangeleverd; zelfs zijn naam was daarin al vermeld. Voorafgaand aan het toesturen van de cassatieschrifturen was geen cassatieadvies (bij hem of een andere cassatieadvocaat) ingewonnen en hij beschikte ook (nog) niet over de dossiers. Mr. D. heeft aangegeven voor de inhoud van de schrifturen geen verantwoordelijkheid te willen nemen. Om te bewerkstelligen dat mr. D. desondanks zou meewerken aan indiening, heeft verweerster de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van de schrifturen op zich genomen. Dit terwijl zij in het geheel niet gekwalificeerd is om die verantwoordelijkheid te nemen; zij was (en is) immers geen advocaat bij de Hoge Raad. Met deze handelwijze heeft verweerster de eisen van vakbekwaamheid en de praktijkeisen waaraan advocaten bij de Hoge Raad moeten voldoen, geschonden. De raad acht de klachtonderdelen d) en e) derhalve ook gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.4 De raad kan op grond van alle vaststaande feiten en omstandigheden niet anders dan tot de slotsom komen dat verweerster heeft meegewerkt aan een constructie waarmee de strikte eisen die gelden ten aanzien van (het mogen voeren van) cassatieprocedures, zijn omzeild. Zij heeft mr. B. – die geen cassatieadvocaat is – gevraagd om voor haar cassatieschrifturen op te stellen en heeft vervolgens mr. D. zeer kort voor het verstrijken van de cassatietermijn gevraagd deze schrifturen in te dienen terwijl er in die zaken geen voorafgaande cassatieadviezen waren ingewonnen en mr. D. bovendien nog niet de beschikking had over de onderliggende dossiers. De cliënten in kwestie zijn dus ook niet voorgelicht over de kansen en risico’s van een cassatieprocedure en hun is niet de vereiste zorg geboden. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster is te kort geschoten in de zorg jegens haar cliënten en heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door cassatieschrifturen te laten opstellen door een advocaat die geen advocaat bij de Hoge Raad is, door deze te laten indienen door een cassatieadvocaat die zich daarover geen oordeel meer kon vormen en geen voorafgaand advies kon geven en door haar cliënten hierover niet of onvoldoende te informeren. Evenmin heeft zij haar cliënten geïnformeerd over de gevolgen van het cassatieberoep in het algemeen. Ook is een van de cassatieberoepen zonder instemming van de cliënt ingesteld. Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, waaruit niet blijkt van een soortgelijk feit, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.1 bepaald.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.P. de Klerk en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 februari 2018 verzonden.