Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-08-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3518
Zaaknummer
6258
Inhoudsindicatie
Klacht tegen bestuursleden van kantoor niet-ontvankelijk. Verwijt klager niet op mogelijke begrotingsregels te hebben gewezen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 27 augustus 2012
in de zaak 6258
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 28 november 2011, onder nummer 11-57, aan partijen toegezonden op 28 november 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerders de klacht tegen verweerder sub 1 ontvankelijk is verklaard, de klacht tegen de overige verweerders niet-ontvankelijk is verklaard en beide onderdelen van de klacht van klager tegen verweerder sub 1ongegrond zijn verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen,
is op 7 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerders;
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 juni 2012, waar verweerder sub 1, vergezeld van mr. X., laatstgenoemde mede namens de advocaat-bestuurders en -aandeelhouders van Y., zijn verschenen.
3 KLACHT
Klager verwijt verweerders dat zij zich niet hebben gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat zij zich ten onrechte niet hebben gehouden aan het bepaalde in gedragsregel 27 lid 1 en 3.
Deze regels luiden:
1. Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de terzake bestaande regelingen.
2. (…)
3. Wanneer de cliënt een declaratie, die is verrekend met de door hem betaalde voorschotten, betwist in zodanige omvang dat gehele of gedeeltelijke restitutie van betaalde voorschotten wordt verlangd, is de advocaat verplicht, op verlangen van cliënt de declaratie ter begroting in te dienen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4 FEITEN
4.1 De raad is van de volgende feiten uitgegaan. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden zodat die feiten het hof tot uitgangspunt dienen.
Klager heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend in verband met een geschil over een aannemingsovereenkomst. Aanvankelijk is hij bijgestaan door mr. A en nadien door mr. B. Zowel mr. A. als mr. B zijn niet meer verbonden aan het kantoor van verweerders en niet meer als advocaat werkzaam in het arrondissement Z.. Klager is niet helemaal tevreden over de wijze waarop mr. A en mr. B hem hebben bijgestaan. De klachten tegen deze advocaten zijn in behandeling bij de waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Z.. Op 20 november 2006 heeft klager een voorschot ad € 500,- aan het kantoor van verweerder voldaan. Dit voorschot is verrekend met de declaratie d.d. 2 mei 2007. Op 24 augustus 2010 heeft het kantoor van verweerders klager gedagvaard tot betaling van € 23.983,07 alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2010. Het betreft declaraties uit de periode van april 2008 tot en met december 2009. Bij vonnis van 29 september 2010 is klager veroordeeld [hof: tot betaling aan verweerder van een bedrag van] € 23.090,51, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 20.505,62 vanaf 3 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling. Voorts is klager veroordeeld de proceskosten van het kantoor van verweerders te voldoen. Op 12 oktober 2010 is het vonnis van 29 september 2010 aan klager betekend. Op 8 november 2010 heeft klager de verzetdagvaarding laten betekenen aan het kantoor van verweerders. In de verzetdagvaarding is onder meer aangevoerd dat klager de omvang van de verrichte werkzaamheden betwist en dat daarom uitsluitend de Raad van toezicht van de orde van advocaten te Z. bevoegd is het aan het kantoor van verweerders verschuldigde bedrag vast te stellen.
5 BEOORDELING
5.1 Ten aanzien van de klacht tegen de advocaat-aandeelhouders en advocaat-bestuurders van Y..
5.1.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder sub 1 namens zijn kantoor de incassoprocedure jegens klager is gestart. Dit feit is niet betwist. De raad heeft daaruit afgeleid dat alleen verweerder sub 1, en daarmee niet de advocaat-aandeelhouders en de advocaat-bestuursleden, uit dien hoofde tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de gang van zaken.
5.1.2 Tegen dit oordeel ten aanzien van de advocaat-bestuursleden en de advocaat-aandeelhouders keert zich grief 1. De grief faalt. Van enig (feitelijk) handelen of nalaten van een advocaat-bestuurslid of een advocaat-aandeelhouder in zijn of haar hoedanigheid van advocaat jegens klager is het hof niet gebleken. Evenmin is gebleken van enige grond voor een toerekening van de gang van zaken aan een advocaat-aandeelhouder of advocaat-bestuurslid (als advocaat). De enkele door klager gestelde omstandigheid, namelijk dat er een civielrechtelijke (contractuele) rechtsverhouding bestaat met de naamloze vennootschap Y. - maar daarmee overigens nog niet met de bestuursleden en de aandeelhouders – is voor die toerekening onvoldoende. De advocaat-bestuursleden en advocaat-aandeelhouders kan dan geen tuchtrechtelijk gesanctioneerd nalaten worden verweten.
5.2 Ten aanzien van klacht tegen verweerder sub 1
5.2.1 De raad heeft eerst het volgende overwogen:
Klager heeft gesteld dat het kantoor van verweerders uit meerdere bronnen bekend was dat hij bezwaar had tegen de declaraties. Hij heeft dit echter niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
5.2.2 In de toelichting op grief 2 verwijst klager naar vijf brieven waaruit zou moeten blijken dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de declaraties. Voorts zou klager niet beschikken over roerende zaken, hetgeen Y. van meet af aan bekend zou zijn. Klager noemt de volgende passages uit de brieven:
In de brief namens Y. aan klager van 27 augustus 2008 staat ‘… is er al een fors aantal uren afgeboekt.
In de brief namens Y. aan klager van 7 november 2008 staat: ‘… verneem ik graag, zoals eerder afgesproken, uw betalingsvoorstel’. En ‘Voor wat betreft de factuur … zouden wij nog nader overleg hebben over eventuele afboekingen. Echter, voordat ik ertoe overga af te boeken, zou ik eerst graag uw betalingsvoorstel willen ontvangen inzake …’.
In de brief van 25 maart 2009 namens Y. aan klager staat: ‘Wij hebben afgesproken dat u van de thans nog openstaande facturen een bedrag van … zult betalen…. Voor wat betreft de facturen … zal ik een nader betalingsvoorstel opstellen’.
In de brief van 3 oktober 2008 namens Y. aan klager staat ‘Helaas kon ik u telefonisch bereiken op uw mobiele telefoonnummer omdat dit buiten gebruik zou zijn’.
Ook in de brief van 8 oktober 2008 staat dat de telefoon van klager buiten gebruik is.
5.2.3 Naar het oordeel van het hof valt in deze correspondentie het bestaan van bezwaren als bedoeld in Gedragsregel 27 niet te lezen. Uit de betreffende passages valt niet meer te lezen dan dat klager kennelijk niet in staat is de declaraties te voldoen.
Daarbij komt dat, zoals de raad met juistheid heeft vastgesteld, dat uit de brief van 3 november 2010 van de gemachtigde van klager aan de deken, blijkt dat deze gemachtigde klager al had gewezen op de begrotingsprocedure. Dus al vóórdat verweerder sub 1bij de incasso betrokken raakte was klager bekend met die procedure. Toen verweerder sub 1de incassodagvaarding deed uitgaan behoefde hij klager dan ook niet in kennis te stellen van het bestaan van de begrotingsprocedure.
5.2.4 Grief 2 faalt.
5.2.5 In grief 3 komt klager op tegen de volgende overweging van de raad:
Onweersproken is door Verweerder sub 1 gesteld dat de declaraties inmiddels ter begroting aan de Raad van Toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Z. zijn voorgelegd. Daarom mist het verwijt dat de declaraties niet ter begroting zijn voorgelegd feitelijke grondslag en is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.2.6 In de toelichting op de grief stelt klager dat de klacht is ingediend op 23 december 2010 en dat het begrotingsverzoek dateert van 14 april 2011, dus na het verstrijken van meer dan drie maanden. Voorts heeft Y. (bedoeld zal zijn: verweerder sub 1) in eerste instantie uitdrukkelijk geweigerd de declaraties ter begroting voor te leggen op de grond dat er inmiddels een (verstek)vonnis was waarin de vordering van Y. was toegewezen. Deze handelwijze is tuchtrechtelijk verwijtbaar, aldus klager.
5.2.7 Het hof neemt dienaangaande eerst in overweging dat, ingevolge Gedragsregel 27 lid 3, de verplichting voor verweerder sub 1tot het doen begroten alleen bestaat indien het gaat om een declaratie die is verrekend met een voorschot in zodanige mate dat tot restitutie van het voorschot aanleiding zou kunnen zijn. Daarvan is hier geen sprake. Er is een voorschot betaald van € 500,- bij declaraties tot een beloop van € 23.983,07. Niet aannemelijk is dat een begroting in een betalingsverplichting van minder dan € 500,- zou resulteren.
5.2.8 Het hof is voorts van oordeel dat - zelfs als het zo zou zijn dat verweerder sub 1niet mocht weigeren de declaraties ter begroting voor te leggen – het enkele feit dat hij daarmee enige tijd heeft gewacht geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert.
5.2.9 Grief 3 faalt.
5.2.10 Met grief 4 keert klager zich tegen de volgende overweging van de raad:
De klacht over het verrekenen van een voorschot (hof: van € 500,-) met een factuur van 2 mei 2007 is een klacht tegen mr. A en/of B. Voor het handelen van die advocaten is Verweerder sub 1 niet verantwoordelijk. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.2.11 De grief faalt want het oordeel van de raad is juist.
5.2.12 Nu de grieven falen dient de beslissing waarvan beroep te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, A.D.R.M. Boumans, G.R.J. de Groot en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2012.