Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:114

Zaaknummer

7278

Inhoudsindicatie

Handelen in samenwerking met  Vafi, door voorschot op derdenrekening te laten storten. Tevens verwijt gegrond dat zijn specificaties onder de maat zijn. Maatregeloverweging waarin aan andere klachten over financiele integriteit wordt gerefereerd. 2 weken schorsing

Uitspraak

                                   

Beslissing van 10 april 2015

in de zaak 7278

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 augustus 2014, onder nummer 21/13, aan partijen toegezonden op 25 augustus 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder  de onderdelen a en b gegrond zijn verklaard, onderdeel c ongegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:296

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 19 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de gemachtigde van klager aan het hof van 1 oktober 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 februari 2015, waar verweerder is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    de financiële gang van zaken niet naar behoren verliep. Verweerder verzocht klager een voorschot te voldoen op zijn derdenrekening. Dit is in strijd met de Verordening op de administratie en financiële integriteit. Ook ontving klager op zijn verzoek om specificaties van de declaraties van verweerder slechts een handgeschreven toelichting waaruit de juistheid van de declaraties niet was af te leiden. Ook uit de nadien op 1 april 2011 ontvangen specificatie kan klager niet opmaken welke prestaties verweerder heeft geleverd. Dit is in strijd met Gedragsregel 27 lid 5. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met Gedragsregel 8 door afspraken over het uurtarief niet schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft ook de regels 25 lid 1 en 26 lid 1 en 2 overtreden. Hij heeft klager onder meer niet geïnformeerd over de financiële consequenties van de verstrekte opdracht en over de wijze en frequentie van declareren. De brief van 17 februari 2011 heeft klager nooit ontvangen;

b)    verweerder ondanks het feit dat klager op zijn aanwezigheid had aangedrongen, niet aanwezig was bij de zitting bij de rechtbank Leeuwarden van 31 maart 2011, hetgeen pas tijdens de zitting bleek;

c)    (…..)

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder heeft klager van januari 2011 tot april 2011 bijgestaan in een bestuursrechtelijk geschil met de gemeente A.. Hij heeft klager voor deze werkzaamheden twee maal een voorschot van € 2.500,-- gevraagd en twee declaraties gedateerd 2 februari 2011 (nr. 11007) en 2 maart 2011 (nr. 11011) gezonden. In verband met het eerste voorschot heeft verweerder voor klager op een briefje geschreven dat dit moest worden overgemaakt op een nummer bij de bank “Stichting Derdengelden [verweerder]”. Op de declaratie van 2 februari 2011 moest na verrekening van het voorschot van € 2.500 nog € 1.437,03 worden betaald, op die van 2 maart 2011 na verrekening van een “restdepot” van  € 1.062,97 nog een bedrag van € 3.235,70. Bij brieven van 16 maart 2011en 28 maart 2011 heeft klager om specificatie van de declaraties gevraagd. Verweerder heeft klager een specificatie gezonden op 1 april 2011, waarop staat vermeld dat dit rekening nr. 11011 betreft; deze eindigt op een bedrag van € 4.298,67. Verweerder heeft klager in juni 2011 ter incasso van zijn op € 3.387,70 gestelde vordering (met rente en kosten) gedagvaard en beslag gelegd op de vakantiewoning van klager op A.. De dagvaarding is echter door de rechtbank nietig verklaard. Bij brief van 4 januari 2013 aan de deken heeft verweerder urenspecificaties van de declaraties nrs. 11007 en 11011 gezonden.

4.2    Bij brief van 29 maart 2011 heeft klager aan verweerder gevraagd met hem naar de zitting van 31 maart 2011 te gaan omdat hij, zoals hij schreef, het niet zinvol achtte om alleen naar die zitting te gaan. Bij brief van 30 maart 2011 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij na het bericht van klager van 29 maart 2011 nog tijd in zijn agenda heeft gevonden om de zitting op 31 maart 2011 met klager bij te wonen. In dezelfde brief vraagt verweerder klager om de declaratie van 2 maart 2011 van € 3.235,70 voor de zitting contant aan hem te betalen, hetgeen naar hij schrijft een voorwaarde is voor zijn aanwezigheid op 31 maart 2011. Bij brief van 28 maart 2011 had verweerder de rechtbank al bericht dat hij klager op 31 maart 2011 niet ter zitting zou vergezellen. Verweerder is op 31 maart 2011 niet ter zitting verschenen.

4.3    Bij brief van 4 april 2011 heeft klager de opdracht aan verweerder per direct beëindigd.

4.4    Verweerder heeft zich eind december 2014 in verband met pensionering van het tableau laten schrappen.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a geoordeeld dat het verzoek om een voorschot te voldoen op de derdenrekening in strijd is met art. 6 lid 1 Verordening op de administratie en de financiële autoriteit (lees: integriteit, hof). De door verweerder verstrekte specificaties voldoen niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld en het is niet komen vast te staan dat verweerder belangrijke financiële afspraken met klager schriftelijk heeft vastgelegd.

Nu klager eind maart 2011 terecht weigerde de nota’s contant te voldoen had verweerder klager niet zo kort voor de zitting van 31 maart 2011 voor het blok mogen zetten. De klachtonderdelen a en b zijn gegrond bevonden.

5.2    Verweerder heeft als grieven opgeworpen dat het een misverstand was dat het eerste voorschot op de derdengeldrekening is overgemaakt. Bij het zenden van de eerste declaratie en het tweede voorschot op 2 februari 2011 had klager daar geen vragen over. Op 17 februari 2011 heeft verweerder aan klager een brief overhandigd waarin hij bevestigt welke werkzaamheden hij zal gaan verrichten en tegen welk uurtarief. Een paar dagen voor de zitting van 31 maart 2011 werd verweerder gebeld door een jurist van een rentmeesterkantoor in verband met mogelijke overname van het dossier van klager. Verweerder heeft klager te kennen gegeven dat hij betaling of genoegzame zekerheid wenste voor de openstaande declaraties; nu dat niet gebeurde kon verweerder in redelijkheid niet gehouden worden nog meer onbetaalde werkzaamheden te verrichten. Verweerder verzoekt in elk geval een lichtere maatregel op te leggen.

5.3    Het hof overweegt het volgende.

Verweerder heeft geen genoegzame verklaring gegeven voor het feit dat hij klager (expliciet) verzocht heeft het eerste voorschot over te maken op zijn derdengeldrekening. Deze rekening is daarvoor niet bedoeld en dit is in strijd met (thans) de Verordening op de advocatuur, afdeling 6.5. Dat klager daardoor niet in zijn belangen is geschaad doet aan de ongeoorloofdheid niet af.

De raad heeft terecht overwogen dat de specificatie van de declaraties niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Verweerder heeft de declaraties eerst verzonden met een korte, weinig zeggende omschrijving van zijn bemoeiingen, later heeft verweerder op verzoek van klager de declaraties nog voorzien van enkele met de hand in de kantlijn bijgeschreven aantekeningen, op 1 april 2011 heeft verweerder aan klager een nieuwe specificatie gezonden van de nota 11011 (van 2 maart 2011) en op 4 januari 2013 heeft verweerder aan de deken nog weer een andere specificatie gezonden, waarvan niet duidelijk is wanneer deze is opgesteld en of- en zo ja wanneer deze aan klager is gezonden. Dit is een dermate slordige en chaotische wijze van declareren en specificeren dat de raad terecht het verwijt gegrond heeft geacht dat de financiële gang van zaken niet naar behoren verliep. Tenslotte heeft ook het hof, tegenover de ontkenning dienaangaande van klager, niet kunnen vaststellen dat de brief van 17 februari 2011 aan klager, waarin verweerder de opdracht en het overeengekomen uurtarief bevestigt, door verweerder is verzonden  dan wel door verweerder aan klager is overhandigd. De raad overweegt terecht dat deze brief in elk geval een te late bevestiging van de financiële afspraken is; er waren immers op dat moment al twee voorschotnota’s en een declaratie verzonden.

Klachtonderdeel a is derhalve terecht gegrond verklaard.

5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in r.o. 5.8 van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5    De grieven van verweerder worden verworpen.

5.6    Met betrekking tot de op te leggen maatregel – waaraan overigens het feit dat verweerder zich inmiddels van het tableau heeft laten schrappen, niet in de weg staat – overweegt het hof dat heden in nog twee andere klachten tegen verweerder uitspraak wordt gedaan. Hoewel die klachten op zichzelf staan vertonen deze zaken wel hetzelfde patroon van onzorgvuldig omgaan met het financiële aspect van de belangenbehartiging voor cliënten. Het hof zal in deze drie zaken afzonderlijk een maatregel opleggen en oordeelt dat het geheel van die maatregelen een passende en geboden reactie is op de aan verweerder in deze drie zaken te maken verwijten.

Daarbij is ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder in aanmerking genomen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2014 (nr. 21/13), voor zover aan het hof voorgelegd en voor zover de klachtonderdelen a en b gegrond werden verklaard;

-    vernietigt die beslissing voor zover daarbij aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk van vier weken werd opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-    bepaalt dat deze schorsing direct ingaat, met dien verstande dat:

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijke schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden ten uitvoer gelegd, en dat

-    de schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, G.J. Visser, C.A.M.J. Raymakers en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.