Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:129
Zaaknummer
6389
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak raad over excessief declareren. Uurtarieven veronderstellen specialistische kennis en dan staan opgegeven uren in geen redelijke verhouding. ook na creditering met 25 % bllijft declaratie excessief. Beripsing.
Uitspraak
beslissing van 4 februari 2013
in de zaak 6389
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerders
tegen:
klagers
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 maart 2012, onder nummer Mb143-2012, aan partijen toegezonden op 6 maart 2012, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerders de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond zijn verklaard, klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 27 maart 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klagers;
- de brief van verweerder sub 2 aan het hof van 20 november 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 december 2012, waar verweerders en klagers (klaagster sub1 vertegenwoordigd door X., voorheen directeur en klaagster sub 2 vertegenwoordigt door Y., directeur van klaagster sub 2 en klager sub 3 in persoon ) zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt voor zover aan hoger beroep onderworpen, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1
2 Zij excessief hebben gedeclareerd;
3
Klagers hebben ter onderbouwing van de klacht het volgende naar voren gebracht:
Door verweerders sub 1 werd een uurtarief van € 330,00 ex BTW in rekening gebracht en door verweerder sub 2 een uurtarief van € 220,-- excl. BTW. Bij dergelijke (specialisten-) tarieven mag volgens klagers verwacht worden dat de betreffende advocaat een beperkt aantal uren nodig heeft om processtukken voor te bereiden en op te stellen. Verweerders lijken dubbel te hebben gedeclareerd.
Nadat klagers zich hadden beklaagd over de declaratie werd direct gezegd dat een bedrag van ca. € 9.000,-- niet betaald hoefde te worden. Dit doet niets af aan het feit dat verweerders wel ruim € 30.000,-- in rekening hebben gebracht; bovendien was het nog resterende bedrag ook nog steeds excessief.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Klaagster sub 2 en klager sub 3 hebben in 2008 via klaagster sub 1 ingeschreven op de (openbare) verkoop van een pand te M. in eigendom bij de gemeente M..
4.3 Toen bleek dat de gemeente voornemens was het pand niet aan klaagster sub 1 te gunnen heeft klager sub 3 zich tot verweerder sub 1 gewend voor rechtsbijstand.
4.4 Bij mail van 14 juni 2008 heeft klager sub 3 zich akkoord verklaard met de (eveneens per die datum ) aan hem verzonden opdrachtbevestiging, waarbij verweerder sub 2 onder meer meedeelt :”De werkzaamheden in dit dossier worden verricht door verweerder sub 1 en ondergetekende tegen een uurtarief van Euro 330,-- respectievelijk Euro 220,--(exclusief BTW).
4.5 In het kader van deze opdracht is onder meer beslag gelegd op het pand, correspondentie gevoerd met de gemeente namens klaagster sub1 en verweerder sub 1 heeft de gemeente doen dagvaarden.
4.6 In de vervolgens aanhangig gemaakte procedure is een conclusie in reconventie genomen door de wederpartij, een pleitnotitie ten behoeve van de comparitie van antwoord vervaardigd en heeft een comparitie na antwoord plaatsgevonden, waarna bij vonnis van 14 januari 2009 de vorderingen van klaagster sub 1 zijn afgewezen. Daarnaast is een (bestuursrechtelijk) bezwaarschrift en een inspraakreactie opgesteld.
4.7 Verweerders hebben via (deel ) declaraties gericht aan klaagster sub 2 klager sub 3 en gerekend tot 17 december 2008 een bedrag aan €39.103,57 incl. btw in rekening gebracht mede gebaseerd op een urenverantwoording 42,2 uur door verweerder sub 1 en 73,5 uur door verweerder sub 2.
4.8 Blijkens de specificatie gevoegd bij de declaratie over oktober en november 2008 heeft verweerder sub 2 ter voorbereiding van de eerder vermelde comparitie ruim 14 uur aan de zaak gewerkt en verweerder sub 1 tenminste 6 uur. Op die specificatie wordt klager sub 3 als debiteur vermeld.
4.9 Naar aanleiding van de declaratie van 17 december 2008 heeft op 23 december 2008 overleg tussen klager sub 3 en verweerder sub 1 plaatsgevonden, waarbij overeengekomen is een bedrag van €9.704,23 buiten invordering te stellen in afwachting van de uiteindelijke uitkomst van de procedure. Klager sub 3 heeft naar aanleiding van dat gesprek bij brief van 30 december 2008 aan verweerder sub 1 onder meer bevestigd: ”Afgesproken is dat wij een maximum bedrag van €5.950, incl. btw ter finale kwijting zullen stor(t)en “.
4.10 Het bedrag van €9.704,23 is in januari 2009 gecrediteerd.
4.11 Klaagster sub1is, na faillissement, op 8 december 2010 ontbonden.
5 BEOORDELING
5.1 verweerders zijn het niet eens met het oordeel van de raad inhoudende dat in deze zaak excessief is gedeclareerd en voeren voorts als grieven aan dat klagers geen belanghebbenden zijn, dat met verweerders een vaststellingsovereenkomst is gesloten en dat de raad ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt in het handelen van verweerder sub1 en verweerder sub 2.
5.2 Het hof is met verweerders van oordeel dat klaagster sub 1 geen partij meer kan zijn in deze klachtprocedure in hoger beroep, nu zij rechtens niet meer bestaat. Dat geldt niet voor klagers sub 2 en 3. Vaststaat dat de declaraties naar hen gezonden werden Zij dienden ook voor betaling zorg te dragen en klager sub 3 trad op als feitelijk bestuurder van klaagster sub1. De mail van verweerders, inhoudende de opdrachtbevestiging, was ook aan hem gericht. Klagers sub 2 en 3 zijn dan ook –anders dan verweerders stellen – belanghebbenden en bevoegd tot klagen. Dat klager sub 3 daarbij (als enige ) naar de deken optrad als penvoerder maakt dit niet anders.
5.3 Ook het beroep op het bestaan van een vaststellingsovereenkomst in december 2008 gesloten met klager sub 3 treft geen doel. Wat er zij van het bestaan van zo’n overeenkomst, uit niets valt af te leiden dat klagers daarmee zouden hebben afgezien van hun recht om te klagen.
5.4 Het hof is het eens met de raad dat verweerders in deze zaak, die geen ingewikkeld feitencomplex kende en van bijzondere juridische verwikkelingen is evenmin gebleken, excessief hebben gedeclareerd. De door hen gehanteerde uurtarieven veronderstellen, zeker wat betreft verweerder sub 1, specialistische kennis. Indien daarvan sprake geweest dan staan de opgegeven uren in geen redelijke verhouding tot de zaak. Dat verweerders zich niet beperkt hebben tot de civiele procedure maar ook een bezwaarschrift hebben ingediend en een inspraaknotitie hebben opgesteld maakt dit niet anders. Het hof merkt daarbij nog op dat de creditering van de totale declaratie met een bedrag van bijna €10.000,-,ofwel ongeveer 25% van de declaratie de indruk geeft dat verweerders ook zelf het oorspronkelijk door hen in rekening gebrachte bedrag (tot december 2008) van bijna €40.000,- nogal veel vonden. Ook na die vermindering blijft er sprake van excessief declareren .
5.5 Ook het verweer dat de raad geen onderscheid heeft gemaakt tussen verweerders en dat alleen verweerder sub 1 verantwoordelijk was voor de declaraties treft geen doel. De opdrachtbevestiging geeft aan dat verweerder sub 1 en verweerder sub 2 ieder als opdrachtnemer fungeren en zij dragen dan ook ieder voor zich een eigen verantwoordelijkheid jegens opdrachtgever(s).
5.6 Het hof zal dan ook de aangevoerde grieven verwerpen en de beslissing van de raad voorzover gebaseerd op de klacht van klagers sub 2 en 3 bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klaagster sub 1 niet ontvankelijk en bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 5 maart 2012 onder nr. mb 143-2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
Aldus gewezen op 10 december 2012 door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, J.G. Vegter-Fieten en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.