Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:15
Zaaknummer
160228
Inhoudsindicatie
Klacht dat verweerder geweigerd heeft het voorschot aan klager te restitueren is ook in hoger beroep ongegrond. Vaststaat dat klager aan verweerder opdracht heeft gegeven om hem bij te staan, dat een uurtarief is afgesproken en dat verweerder werkzaamheden heeft verricht. Niet is gebleken dat verweerder excessief heeft gedeclareerd door een bedrag van € 500 in rekening te brengen
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 27 januari 2017
in de zaak 160228
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 juli 2016, gewezen onder nummer 16-126, aan partijen toegezonden op 25 juli 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a en b gegrond zijn verklaard, klachtonderdeel c ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager, de proceskosten van € 25,00 aan klager en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:223.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 augustus 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) (…)
c) verweerder heeft geweigerd het betaalde voorschot te restitueren.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Op 14 januari 2015 heeft klager aan verweerder opdracht gegeven zijn belangen te behartigen in een geschil met zijn zus over het door haar gevoerde beheer over de financiën van hun moeder en over het beheer van haar nalatenschap na haar overlijden. Verweerder heeft klager diezelfde dag een opdrachtbevestiging gezonden en laten weten dat zijn uurtarief € 180,- per uur bedroeg, exclusief verschotten en BTW. Tevens zond verweerder aan klager een voorschotnota ten bedrage van € 500,- exclusief BTW (€ 605,- inclusief BTW) , die klager heeft voldaan. Verweerder heeft namens klager over deze kwestie een brief aan de zus van klager gezonden.
4.2 Bij brief van 21 januari 2015 heeft verweerder een brief met een reactie van de advocaat van de wederpartij aan klager toegezonden.
4.3 Op 30 januari 2015 heeft klager bij brief stukken aan verweerder toegezonden waaronder een overzicht van de gebeurtenissen in deze zaak.
4.4 Klager en verweerder hebben op 3,13 en 17 februari 2015 via e-mail berichten uitgewisseld over de verdere gang van zaken.
4.5 Bij brief van 24 maart 2015 heeft verweerder klager een concept dagvaarding toegezonden. In de brief schrijft verweerder: “Mocht u thans reeds aanvullingen kunnen verstrekken dan houd ik mij aanbevolen; ik werk ondertussen door aan de dagvaarding met aanvullingen en/of wijzigingen in de formuleringen”.
4.6 Bij brieven van 13 en 17 augustus 2015 heeft klager zijn opdracht aan verweerder ingetrokken. Bij brief van 25 augustus 2015 heeft verweerder aan klager bericht dat hij de stukken aan klager zou retourneren maar dat hij het in rekening gebrachte en betaalde bedrag van € 500,- exclusief BTW niet zou terugbetalen, omdat het reeds verrichte werk deze rekening rechtvaardigde. Verweerder heeft daarbij verwezen naar zijn urenspecificatie, waaruit blijkt dat hij in totaal 8 uur aan verrichte werkzaamheden heeft genoteerd. Verweerder heeft ervan afgezien een hoger bedrag dan reeds in rekening gebracht bij klager in rekening te brengen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klachtonderdeel c ongegrond verklaard. Daartoe heeft de raad overwogen dat het door klager betaalde bedrag een adequate vergoeding is voor de door verweerder verrichte werkzaamheden.
5.2 Klager stelt dat verweerder het betaalde voorschot dient te restitueren, omdat de door verweerder geleverde kwaliteit onvoldoende is en verweerder daarmee jegens klager wanprestatie heeft gepleegd door de belangen van klager niet op juiste wijze te behartigen.
5.3 Evenals de raad acht het hof de klacht ongegrond. Vaststaat dat klager verweerder opdracht heeft gegeven om hem bij te staan in de kwestie met zijn zus en dat is afgesproken dat verweerder een uurtarief van € 180,- (exclusief verschotten en BTW) zou hanteren. Dat verweerder werkzaamheden voor klager heeft verricht, waaronder het opstellen van een brief aan de zus van klager en het onderling uitwisselen van e-mails staat eveneens vast. Verweerder heeft aan klager 2,7 uur (2,7 x € 180,- = € 500,- exclusief BTW) in rekening gebracht. Uit verweerders specificatie van de werkzaamheden blijkt dat hij in totaal 8 uur aan de kwestie van klager heeft besteed. Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat verweerder excessief heeft gedeclareerd of dat hij anderszins met betrekking tot zijn declaratie (voorschotnota) niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Wat betreft de gestelde onvoldoende kwaliteit van de door verweerder verrichte werkzaamheden is het niet aan de tuchtrechter maar aan de civiele rechter om te beoordelen of sprake is van een tekortkoming die klager recht geeft op terugbetaling van het door hem betaalde voorschot.
5.4 Het hoger beroep van klager tegen de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel c treft daarom geen doel. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2016, onder nummer 16-126.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, L. Ritzema, H. van Loo en G.J. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 januari 2017.