Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:72

Zaaknummer

6816

Inhoudsindicatie

Verweerders zijn onvoldoende duidelijk geweest dat zij niet alleen klager, maar ook anderen als cliënten beschouwden. Omvang van opdracht onvoldoende bepaald. Verweerders hadden moeten begrijpen dat klager geen hoge declaratie verwachtte. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 6816

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerders

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch  (verder: de raad) van 6 mei 2013, onder nummer H 150-2012, aan partijen toegezonden op 7 mei 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerders de onderdelen 1, 2 en 4 gegrond zijn verklaard, onderdeel 3 ongegrond is verklaard en een enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- brief d.d. 17 juli 2013 van klager;

- brief d.d. 4 november 2013 van klager;

- brief d.d. 7 november 2013 van de gemachtigde van verweerders;

- brief d.d. 8 november 2013 van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 november 2013, waar verweerders en hun gemachtigde en klager zijn verschenen. De gemachtigde van verweerders en klager hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang in dat:

verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. klager verweerders geen opdracht heeft gegeven om voor 25 personen op te treden. Klager krijgt wel als enige de rekening gepresenteerd;

2. er voorafgaand aan de werkzaamheden van verweerders geen prijsafspraken zijn gemaakt en evenmin hebben verweerders hun uurtarief bekend gemaakt;

3. (…..)

4. indien verweerders voor een advies over verjaring 80 uur werk nodig hadden, had het op de weg van verweerders gelegen klager tijdig te waarschuwen.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

a. Klager heeft zich in mei 2010 tot het kantoor van verweerders gewend. Met een aantal bewoners van woningen die net als de woning van klager schade  hadden opgelopen (hierna aangeduid als de andere gedupeerden), overwoog klager een procedure te gaan voeren tegen Rijkswaterstaat (RWS) tot het verkrijgen van schadevergoeding. De schade aan de woningen was volgens klager en de andere gedupeerden ontstaan bij c.q. door de aanleg van de snelweg A50.

b. Voordien had een ander advocatenkantoor de belangen van klager en de andere gedupeerden in deze zaak behartigd. De relatie met dit advocatenkantoor was tot een einde gekomen, waarbij de aan het kantoor betaalde declaraties werden terugbetaald aan klager en (de rechtsbijstandverzekeraars van) de andere gedupeerden. Dit vorige advocatenkantoor had klager verwezen naar (het kantoor van) verweerders.

c. Op 20 mei 2010 vond een gesprek tussen klager en verweerders op het kantoor van verweerders plaats. Het gesprek heeft ongeveer 45 minuten geduurd. Na afloop van het gesprek heeft klager zijn dossier betreffende de onderhavige schadevergoedingsprocedure bij verweerders achtergelaten.

d. In dit gesprek is besproken dat verweerders de dossiers van de andere gedupeerden bij het vroegere advocatenkantoor  zouden opvragen en in eerste instantie zouden onderzoeken of de verjaring van een tegen RWS in te stellen vordering moest worden gestuit.

e. Bij brief van 21 mei 2010 hebben verweerders aan klager geschreven dat zij als advocaat namens A in opdracht van klager zullen handelen. In deze brief worden de bandbreedtes van de tarieven van de aan het kantoor van verweerders verbonden advocaten vermeld; met de brief zijn de Algemene Voorwaarden van het kantoor van verweerders meegezonden.

f. Klager is kort na het gesprek van 20 mei 2010 op vakantie gegaan. Deze vakantie was aan verweerders bekend.

g. Verweerders beschikten na het gesprek van 20 mei 2010 over het (email) adres en het (mobiele) telefoonnummer van klager.

h. Na het gesprek van 20 mei 2010 hebben verweerders de dossiers van de andere gedupeerden bij het vorige advocatenkantoor opgevraagd en ontvangen. Verweerders hebben niet alleen het dossier van klager bestudeerd en daarin advies uitgebracht, maar tevens hebben zij de dossiers van de andere gedupeerden bestudeerd en ook daarin schriftelijk advies uitgebracht.

i. Op 24 juni 2010 hebben verweerders een aantal notities aan klager gezonden. In deze notities wordt zowel voor klager en als voor iedere andere gedupeerde afzonderlijk  ingegaan op de verjaring van de vordering op RWS. Aan klager wordt als aanspreekpunt verzocht zorg te dragen voor verspreiding van de notities (‘aangezien u aanspreekpunt bent…’).

j. Klager heeft een declaratie van verweerders ontvangen d.d. 27 juli 2010 ten bedrage van € 25.523,64. Bij deze declaratie is een specificatie gevoegd.

k. Klager heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de declaraties betwist. Hij heeft daarbij onder andere aangegeven niet als opdrachtgever namens de andere gedupeerden te zijn opgetreden.

l. Verweerster sub 2 is sinds 1 september 2013 geen advocaat meer.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft in de bestreden uitspraak de klachtonderdelen 1, 2 en 4 gegrond verklaard en klachtonderdeel 3 ongegrond. De raad heeft daartoe onder verwijzing naar de ratio van Gedragsregel 35 geoordeeld dat verweerders zich er onvoldoende van vergewist hebben of de opdracht ook met instemming van de andere bewoners is gegeven. De raad heeft voorts geoordeeld dat verweerders in strijd met de ratio van Gedragsregel 26 hebben gehandeld door met klager onvoldoende de financiële consequenties van de opdracht te bespreken en door de opdracht van klager onvoldoende vast te leggen. Volgens de raad liet de wijze waarop verweerders hun opdracht hebben aanvaard ruimte voor misverstanden over de aard en omvang van de opdracht, terwijl verweerders eveneens hebben nagelaten een behoorlijke inschatting van de te verwachten kosten te geven.

5.2 Verweerders hebben in hun beroepschrift als grief I, gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1, aangevoerd dat de raad door hun handelen direct aan Gedragsregel 35 te toetsen een onjuist beoordelingscriterium heeft toegepast. De raad diende te beoordelen of verweerders in strijd hebben gehandeld met de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten. Zij voeren verder aan dat Gedragsregel 35 niet ten dienste is geschreven van de tussenpersoon, maar van degene namens wie de tussenpersoon aan de advocaat een opdracht heeft verstrekt; klager kan zich volgens verweerders niet op deze bepaling beroepen. Subsidiair hebben verweerders betoogd dat en waarom zij de overtuiging hadden en mochten hebben dat de door klager gegeven opdracht de instemming van de andere gedupeerden had, waarbij verweerders tevens gewezen hebben op de haast waarin zij vanwege het verjaringsaspect hun werkzaamheden moesten verrichten. Verweerders hebben  in grief II, gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2, voorts aangevoerd dat zij in het gesprek van 20 mei 2010 waarin de opdracht gegeven is, en in de opdrachtbevestiging van 21 mei 2010, hun uurtarieven bekend hebben gemaakt. Ten slotte hebben verweerders in grief III, gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 4, uiteengezet dat en waarom een inschatting van hun kosten rond 20 mei 2010 niet mogelijk was. Verweerders achten de klacht in al zijn onderdelen ongegrond, zodat evenmin grond tot het opleggen van een maatregel bestaat. Tegen de opgelegde waarschuwing is grief IV gericht.

5.3 Op het verweer van klager zal het hof zo nodig in het vervolg ingaan.

5.4 Het hof volgt verweerders in hun betoog dat -  daargelaten dat de tuchtrechter niet rechtstreeks toetst aan de Gedragsregels, maar aan de norm van art. 46 van de Advocatenwet -  Gedragsregel 35 niet de strekking heeft de belangen van klager te beschermen. Terecht voeren verweerders aan dat de regel niet geschreven is voor de tussenpersoon (klager) maar ten dienste is van degene namens wie de tussenpersoon aan de advocaat de opdracht heeft verstrekt, in dit geval de andere gedupeerden. In zoverre is de grief van verweerders gegrond. Dit brengt echter op zichzelf nog niet mee dat de beslissing van de raad op klachtonderdeel 1 niet in stand kan blijven.

5.5 Het hof acht de klachtonderdelen 1, 2 en 4, in onderlinge samenhang beschouwd, om de navolgende redenen gegrond.  Naar het oordeel van het hof zijn verweerders jegens klager niet althans niet voldoende duidelijk geweest, dat zij niet alleen hem maar ook de andere gedupeerden als hun cliënten beschouwden. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat klager de brief van verweerders van 21 mei 2010 – waarvan hij de ontvangst betwist - heeft ontvangen, overweegt het hof dat in deze brief alleen klager als opdrachtgever (en niet klager mede namens de andere gedupeerden) is aangeduid, terwijl verweerders klager in hun brief van 24 juni 2010 benaderen  als “aanspreekpunt”.  Verder is niet komen vast te staan dat in het gesprek van klager met verweerders de omvang van de opdracht voldoende bepaald is terwijl ook niet is aangetoond dat verweerders toen de vraag van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van klager expliciet aan de orde hebben gesteld. Verweerders hebben weliswaar gesteld dat klager in het gesprek op 20 mei 2010 verklaard heeft dat hij namens 25 gedupeerden de opdacht aan verweerders verstrekte, maar hiertegenover staat een uitdrukkelijke en gemotiveerde betwisting door klager. Een uitdrukkelijke opdracht namens de andere gedupeerden is bovendien niet aannemelijk gezien het feit dat klager een dergelijke opdracht tegenover het eerdere advocatenkantoor uitdrukkelijk van de hand had gewezen, hetgeen verweerders volgens klager uit het dossier dat hij op 20 mei 2010 bij verweerders achterliet kenbaar had kunnen zijn. Van belang is voorts dat verweerders in de periode tussen het eerste gesprek van 20 mei 2010 en hun advies van 24 juni 2010 geen enkel contact met klager hebben gezocht. Het feit dat klager in deze periode op vakantie was, kan hieraan niet afdoen, daar klager zowel per mail als per telefoon voor verweerders bereikbaar was en dat, zoals klager onbetwist heeft gesteld, aan verweerders ook had laten weten. Verweerders hadden kunnen en moeten begrijpen dat klager na een gesprek van nog geen uur geen declaratie van ruim € 25.000 hoefde te verwachten, althans hadden zij klager moeten waarschuwen dat zij na ontvangst van de dossiers van het vroegere advocatenkantoor werkzaamheden zouden gaan verrichten die tot een zeer aanzienlijke declaratie zouden leiden. Dat het onderzoek naar de verjaring van de vorderingen volgens verweerders haast had, doet aan dit alles niet af. Deze onderdelen van de klacht zijn door de raad terecht gegrond verklaard en de aangevoerde grieven falen.

5.6 De beslissing van de raad, waarvan beroep, zal mitsdien worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 6 mei 2013 in de zaak H 150-2012.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D. Kiers Becking,  G.J.S. Bouwens, H.J. de Groot en M.L.J.C. van Emden, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.