Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-06-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:91
Zaaknummer
170013
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Ook in hoger beroep is de klacht dat verweerder de echtscheidingsprocedure ondeugdelijk heeft behandeld ongegrond. Onvoldoende concrete onderbouwing van de klacht. Van excessief declareren is, anders dan de raad oordeelde, geen sprake. Wel heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet op de hoogte te houden van de door hem gemaakte kosten en geen kosten/batenanalyse te maken. Waarschuwing. Kostenveroordeling.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing
van 2 juni 2017
in de zaak 170013
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 12 december 2016, gewezen onder nummer 16-507/DB/OB, aan partijen toegezonden op 12 december 2016, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel 1 gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:196.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen. Verweerder heeft ook hoger beroep ingesteld. Zijn memorie is op 10 januari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 april 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerder excessief heeft gedeclareerd (verweerder heeft ca. € 30.000,- in rekening gebracht, waarvan ca. € 23.000,- is betaald) en klager niet heeft gewaarschuwd voor de oplopende kosten, terwijl hij op de hoogte was van de moeilijke financiële situatie van klager;
2. verweerder de echtscheidingsprocedure ondeugdelijk heeft behandeld. Verweerder heeft de processtukken onduidelijk geformuleerd en daarin onvoldoende informatie verschaft, waardoor de wederpartij bij voortduring om onderbouwing en verheldering verzocht. Hierdoor is onnodig veel tijd aan de zaak besteed. Verweerder heeft de zaak moedwillig onnodig moeilijk gemaakt.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft klager in de periode van juni 2014 – april 2015 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Daarbij heeft verweerder aan klager in totaal een bedrag van ongeveer € 30.000,- (inclusief BTW) in rekening gebracht
4.2 Bij declaraties van 1 juni 2014, 23 juli 2014, 11 augustus 2014, 15 september 2014, 29 oktober 2014 heeft verweerder in totaal een bedrag van € 12.596,70 aan klager in rekening gebracht ter zake van honorarium voor de in de periode juni 2014 – oktober 2014 verrichte werkzaamheden. Daarbij hanteerde verweerder een uurtarief van € 279,- exclusief BTW.
4.3 Een kantoorgenoot van verweerder heeft – bij zijn afwezigheid – een concept verweerschrift echtscheiding (inclusief alimentatieberekening) opgesteld. Hiervoor is, zoals valt af te leiden uit de declaratie van 23 januari 2015, waarbij in totaal 12,5 uur werd gedeclareerd, een tijdsbesteding van 2 uur en 36 minuten in rekening gebracht. Bij declaratie van 18 februari 2015 werden aan klager 6 uur in rekening gebracht. Verweerder hanteerde daarbij een uurtarief van € 286,- exclusief BTW voor de door hem verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft bij declaratie van 20 maart 2015 zijn werkzaamheden over februari 2015 wederom tegen een tarief van € 286,- exclusief BTW in rekening gebracht.
4.4 Verweerder heeft op 31 maart 2015 namens klager een aanvullend verweerschrift tevens zelfstandig verzoek tot verdeling en verrekening bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft in dit verband bij declaratie van 15 april 2015 een tijdsbesteding van 13,5 uur in rekening gebracht, waaronder 3 uur voor door een kantoorgenoot van verweerder uitgevoerd jurisprudentieonderzoek.
4.5 Klager heeft zich per e-mail van 17 april 2015 beklaagd over de declaraties van 20 maart 2015 ad € 1.418,97 en 15 april 2015 ad € 6.009,37. Naar aanleiding daarvan heeft op 1 juli 2015 een gesprek tussen de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder en klager plaatsgevonden. Klager heeft per e-mail van 10 juli 2015 zijn klachten nader gespecificeerd, waarop verweerder per e-mail van 27 juli 2015 heeft gereageerd. De klachtenfunctionaris heeft op 7 augustus 2015 verslag gedaan van de afhandeling van de klacht. Zijn conclusie was – onder andere – dat de klachten “ook in onderling verband bezien, voornamelijk te wijten [zijn] aan het feit dat de communicatie tussen betrokkenen verre van optimaal is geweest”. De klachtenfunctionaris heeft aanbevolen om uit coulanceoverwegingen 50% van het nog openstaande bedrag te crediteren en voorts om meer concrete afspraken te maken over de communicatie (waaronder begroting van kosten en te besteden tijd).
4.6 Partijen zijn echter niet tot een regeling in der minne gekomen, waarna klager zich per e-mail van 17 september 2015 bij de deken heeft beklaagd over verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard. Daartegen richten zich de grieven van verweerder. Klachtonderdeel 2 is ongegrond verklaard. Daartegen is klager opgekomen.
5.2 Wat betreft laatstgenoemd klachtonderdeel – het ondeugdelijk behandelen van de echtscheidingsprocedure - heeft de raad overwogen dat op grond van de aan de raad overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat verweerder de zaak ondeugdelijk heeft aangepakt. Volgens de raad heeft klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht, noch bewijs daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat verweerder, zoals klager stelt, de processtukken onduidelijk heeft geformuleerd, daarin onvoldoende informatie heeft verschaft en de zaak moedwillig onnodig moeilijk heeft gemaakt.
5.3 Het hof constateert dat klager in hoger beroep eveneens nalaat feiten en omstandigheden te stellen waaruit valt af te leiden dat verweerder de zaak van klager ondeugdelijk heeft aangepakt. De in het beroepschrift geformuleerde bezwaren van klager zien allereerst op de afwikkeling van de klachtprocedure op het kantoor van verweerder. Een en ander vormt echter geen grondslag voor het gestelde klachtwaardig handelen van verweerder, te weten het ondeugdelijk behandelen van de echtscheidingsprocedure. Daarnaast klaagt klager in zijn beroepschrift met name over bepaalde mededelingen van verweerder aan klager gedurende de echtscheidingsprocedure. Het hof is van oordeel dat deze klachten een onvoldoende concrete onderbouwing opleveren van de door klager gestelde tekort schietende dienstverlening. Het hof sluit zich op dit punt aan bij het oordeel van de raad. Voor zover de reactie van klager van 24 februari 2017 op het beroepschrift van verweerder nog nieuwe gronden bevat, dienen deze bij de beoordeling van het handelen van verweerder buiten beschouwing te blijven, nu deze gronden buiten de appeltermijn zijn ingediend. Hetzelfde geldt voor een eventuele aanvulling/concretisering van de klacht door klager ter zitting van het hof. Ook deze is tardief. De conclusie is dat de raad klachtonderdeel 2 terecht ongegrond heeft verklaard.
5.4 Ter zake klachtonderdeel 1 heeft de raad – zeer kort samengevat – overwogen dat hij uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet kan vaststellen dat verweerder de kosten van zijn werkzaamheden in een opdrachtbevestiging heeft vastgelegd, noch dat verweerder een kosten/baten analyse aan klager heeft voorgehouden. Ook de klachtfunctionaris is na onderzoek – aldus de raad – tot de conclusie gekomen dat de communicatie hierover verre van optimaal is geweest. Volgens de raad valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd over (het verloop van) zijn kosten in de procedure. Wat betreft het door klager gestelde excessief declareren door verweerder heeft de raad geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gedeclareerde aantal uren voor het opstellen van het aanvullend verweerschrift redelijk en gerechtvaardigd was. De raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat verweerder een ervaren en gespecialiseerd familierechtadvocaat is, die een op die ervaring en expertise gebaseerd uurtarief in rekening brengt. De raad is dan ook van oordeel dat de declaratie van 15 april 2015 excessief is, hetgeen verweerder (eveneens) tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.
5.5 Het hof stelt vast dat met het opstellen van het aanvullend verweerschrift – gelet op de omgang en de inhoud van dit stuk – inderdaad veel uren gemoeid zijn geweest. Op basis van de toelichting van verweerder in zijn beroepschrift alsmede ter zitting van het hof omtrent de door hem verrichte werkzaamheden in dit kader kan het hof echter niet vaststellen dat sprake is geweest van excessief declareren. Het door verweerder ingestelde hoger beroep is zoverre derhalve gegrond.
5.6 Dat neemt echter niet weg dat een advocaat – zoals de raad in rechtsoverweging 5.2 van zijn uitspraak heeft overwogen – zijn cliënt op de hoogte dient te houden van de te verwachten kosten en steeds het belang van de zaak dient af te wegen tegen de door de advocaat te maken kosten. Het hof is van oordeel dat verweerder op dit punt steken heeft laten vallen. Uit de stukken van het geding alsmede de toelichting daarop van partijen ter zitting bij het hof komt niet naar voren dat verweerder zich voor en tijdens de behandeling van de zaak van klager voldoende rekenschap heeft gegeven van de redelijke verwachtingen van klager ten aanzien van de kosten verbonden aan zijn werkzaamheden, bijvoorbeeld door klager (voldoende) te waarschuwen voor oplopende kosten. Daarbij acht het hof van belang dat klager voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het meerdere keren over de (hoge) kosten van de procedure heeft gehad, terwijl een kosten/batenanalyse van de hand van verweerder in de stukken ontbreekt. Het hof is van oordeel dat in zoverre wel sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen en dat de raad klachtonderdeel 1 dan ook terecht gegrond heeft verklaard.
5.7 De slotsom van het voorgaande is dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
5.8 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerder aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.
5.9 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 12 december 2016 onder nummer 16-507/DB/OB;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klager;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170013”.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, J. Italianer, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 juni 2017.