Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:189

Zaaknummer

6604

Inhoudsindicatie

Geen prijsafspraken gemaakt in letselschadezaak voor het geval de toevoeging zou worden ingetrokken. Noch in vaststellingsovereenkomst noch elders opgenomen dat in de slotuitkering aan de cliënte een bedrag voro honorarium van verweerder begrepen was. Dit is te meer verwijtbaar omdat de cliënte terminaal ziek was en voorzienbaar was dat afwikkeling van honorarium met haar ergenamen moest geschieden.

Uitspraak

Beslissing van 16 augustus 2013

in de zaak 6604

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 oktober 2012, onder nummer M44-2012, aan partijen toegezonden op 9 oktober 2012, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

- de brief van klagers aan het hof van 19 maart 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 mei 2013, waar verweerder is verschenen, alsmede klaagster mede namens haar echtgenoot en vergezeld van haar dochter en mr. X..

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in:

verweerder heeft klagers een factuur gestuurd ad circa € 15.000,-- ter zake werkzaamheden voor de overleden M.K. zonder deugdelijke specificatie, prijsafspraak, opdrachtbevestiging of opgave van grondslag.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Op 20 april 2011 overleed te België de dochter van klagers, M.. In 1998 was M. slachtoffer van een auto-ongeval. Verweerder stond M. sinds begin 1999 bij als letselschade-advocaat. Bij de aanvang van de werkzaamheden is met M. door verweerder geen prijsafspraak gemaakt. Tot maart 2009 zijn de declaraties vergoed door de verzekeringsmaatschappij. De onderhandelingen tussen verweerder en de verzekeringsmaatschappij zijn afgebroken in oktober 2008, waarna de verzekeringsmaatschappij eenzijdig een schadevergoeding betaalde aan M.. Op dat moment was inmiddels bij M. borstkanker geconstateerd. M., die het door de verzekeringsmaatschappij betaalde bedrag te laag vond, vroeg verweerder in april 2009 een procedure te starten tegen de verzekeringsmaatschappij. Door verweerder is toen een toevoeging voor M. aangevraagd. Er is door verweerder geen prijsafspraak gemaakt voor het geval de toevoeging zou worden ingetrokken indien een nadere schadevergoeding zou worden ontvangen. Tot een procedure is het niet gekomen.

4.2 Op 24 maart 2011 toen M. al terminaal ziek was, is de letselschadezaak geregeld middels totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst die door verweerder is geconcipieerd. M. ontving een bedrag van € 116.974,75 ter afdoening van alle materiële en immateriële schade, inclusief de buitengerechtelijke kosten door M. geleden of nog te lijden. Met dit bedrag werden de betaalde voorschotten ad € 43.974,75 verrekend, alsmede de aan verweerder tot maart 2009 betaalde nota’s voor zijn bijstand tot een bedrag van € 32.038,14. Uiteindelijk werd aan M. een slotuitkering van € 40.000,- betaald.

4.3 Voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst bezocht verweerder vanwege haar ziekte M. in haar huis te B.. Op 21 maart 2011 zond verweerder de vaststellingsovereenkomst ter ondertekening door M. aan haar zus G., woonachtig te K.. In de begeleidende brief schreef verweerder onder meer: “Bijgesloten zend ik u een tweetal vaststellingsovereenkomsten alsmede een tweetal belastinggaranties voor M.. Ik heb ze doorgekeken en wat mij betreft is het goed. Ik verzoek u beide exemplaren door uw zus te laten paraferen en te ondertekenen en in bijgesloten antwoordenvelop aan mij te retourneren. Let erop dat bij art. 2c het rekeningnummer wordt ingevuld waar het geld naar toe moet.”

4.4 Op 6 april 2011 heeft verweerder aan de Raad voor Rechtsbijstand de vaststellingsovereenkomst gezonden en heeft hij verzocht hem te laten weten of met deze wetenschap de toevoeging zou worden vernietigd. Naar aanleiding van deze brief werd de toevoeging ingetrokken op 8 april 2011. Vervolgens zond verweerder op laatstgenoemde datum een concept nota aan M. op het adres van haar ouders in O., een adres waar M. niet verbleef.

4.5 Na het overlijden van M. heeft verweerder klagers aangesproken tot betaling van zijn declaratie ten belope van € 13.945,02. Omdat klagers niet betaalden is verweerder overgegaan tot dagvaarding van klagers. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard en geoordeeld dat de declaraties ter begroting moesten worden voorgelegd aan de raad van toezicht. Op 15 oktober 2011 hebben klagers de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft onder meer overwogen dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en dat een advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Voorts is overwogen dat verweerder gedurende de periode 30 maart 2009 tot en met 5 april 2011 M. op de hoogte had dienen te houden over de voortschrijdende kosten, nu voorzienbaar was dat de toevoeging op basis van een substantiële slotuitkering zou worden ingetrokken.

5.2 Verweerder erkent dat hij met M. in april 2009 geen prijsafspraak heeft gemaakt. Hij wijt dat aan het feit dat M. al sinds 1999 zijn cliënte was en bovendien op dat moment al wist dat haar leven eindig zou zijn. Ter zitting van het hof heeft verweerder gesteld dat bij de onderhandelingen voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst  met de verzekeringsmaatschappij is afgesproken dat in de slotuitkering van € 40.000,- voor zijn honorarium een bedrag van € 15.000,- was begrepen. Verweerder kan niet meer reconstrueren waarom hij die afspraak niet expliciet heeft opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Verweerder vermoedt dat het uitzonderlijke van de situatie daartoe heeft bijgedragen. Verweerder stelt dat de opgelegde maatregel van berisping te zwaar is. De raad had volgens verweerder kunnen volstaan met gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel of in het uiterste geval met de oplegging van een enkele waarschuwing.

5.3 Klagers stellen dat hun dochter G. vóór de ondertekening door M. van de vaststellingsovereenkomst expliciet aan verweerder heeft gevraagd of het aangeboden bedrag nog verminderd zou worden met kosten, welke vraag ontkennend door verweerder werd beantwoord. Verweerder betwist het door klagers gestelde.

5.4 Het hof overweegt als volgt. Verweerder erkent dat hij M., toen zij hem in april 2009 verzocht een procedure tegen de verzekeringsmaatschappij aanhangig te maken, er niet op heeft gewezen dat de verleende toevoeging zou kunnen worden ingetrokken indien er alsnog een substantiële betaling door de verzekeringsmaatschappij zou worden gedaan en dat hij voor dat geval geen prijsafspraken met haar heeft gemaakt. Vast staat derhalve dat verweerder op dit punt niet nauwgezet en zorgvuldig ten opzichte van M. heeft gehandeld.  Daarnaast staat vast dat verweerder in de vaststellingsovereenkomst niet expliciet heeft opgenomen dat in de slotuitkering een bedrag van € 15.000,- voor zijn honorarium was begrepen en dat hij dat onderdeel van de afspraak evenmin, voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door M., aan M. of haar zus G. schriftelijk heeft meegedeeld. Van dit nalaten kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt nu een advocaat gehouden is ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. In de onderhavige zaak klemt een en ander te meer daar verweerder wist dat M. ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst terminaal ziek was, zodat het voor verweerder voorzienbaar was dat de afwikkeling van zijn honorarium niet met M. maar met haar erfgenamen geregeld zou moeten worden. Evenals de raad acht het hof de klacht dan ook gegrond. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

5.5 Ook met betrekking tot de aan verweerder opgelegde maatregel volgt het hof de raad. Dat M. al tien jaar cliënte was van verweerder op het moment dat hij een toevoeging voor haar aanvroeg, doet niet af aan het feit dat verweerder heeft verzuimd M. te wijzen op de mogelijke financiële consequenties bij intrekking van de toevoeging. Dat verweerder in deze uitzonderlijke situatie waarin hij afspraken maakte met de verzekeringsmaatschappij voor een cliënte waarvan hij wist dat zij kort daarna zou overlijden, heeft verzuimd de financiële afspraken met de verzekeringsmaatschappij over zijn honorarium vooraf met M. dan wel haar zus te bespreken en deugdelijk vast te leggen in de vaststellingsovereenkomst, acht het hof zodanig ernstig dat er geen aanleiding is een lichtere maatregel op te leggen dan die van berisping.

BESLISSING 

   Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 8 oktober 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch onder nummer M44-2012.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, G.J. Niezink en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.