Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:258
Zaaknummer
6697
Inhoudsindicatie
Niet aannemelijk dat afgesproken is te stoppen met werkzaamheden als kosten baten zouden overstijgen en dat slechts geprocedeerd zou worden als proceskosten konden worden verhaald. Ook geen sprake van intimidatie of chantage. Klachten ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 20 september 2013
in de zaak 6697
naar aanleiding van het hoger beroep van:
advocaat te Hellevoetsluis
klager
tegen:
advocaat te Poortugaal
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 januari 2013, onder nummer R.3886/12.20, aan partijen toegezonden op 9 januari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 februari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
- de brief van klager aan het hof van 23 februari 2013;
- de brief van klager aan het hof van 27 april 2013;
- de brief van klager aan het hof van 10 juni 2013;
- de brief van klager aan het hof van 15 juni 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juli 2013, waar verweerster is verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klager heeft het hof voorafgaand aan de behandeling bericht in verband met gezondheidsproblemen verhinderd te zijn de behandeling bij te wonen. Klager heeft zijn pleitnota aan het hof doen toekomen, welke pleitnota bij de stukken is gevoegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster:
a. dat zij onvoldoende op klagers signalen en de afspraken gemaakt ten tijde van het intakegesprek heeft gereageerd; verweerster heeft teveel werkzaamheden verricht, is te uitgebreid op de materie ingegaan en heeft daarvoor onnodig hoge declaraties gestuurd;
b. dat zij klager herhaaldelijk heeft geïntimideerd of gechanteerd met gebruikmaking van twee begrotingsbeoordelingen van de Raad van Toezicht.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerster heeft klager in 2009 bijgestaan in een aantal geschillen met de belastingdienst met betrekking tot de aanslagen IB/PVV over de jaren 1999, 2000 en 2001, alsmede over een geschil over het belastingjaar 2001. In de eerste drie kwesties diende namens klager hoger beroep te worden ingesteld bij het gerechtshof. In laatstgenoemde zaak ging het om het indienen van een verweerschrift tegen een door de inspecteur der belastingen ingediend hoger beroep. Bij e-mail van 6 juli 2009 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd. Na de vermelding van haar uurtarief en een voorschotdeclaratie heeft verweerster klager onder meer geschreven: “Vervolgens zal ik, eveneens conform uw verzoek, beoordelen in hoeverre uw vorderingen in hoger beroep redelijkerwijs haalbaar zijn. U moet er daarbij rekening mee houden dat het hof reeds bij het indienen van het pro forma hoger beroep griffierecht in rekening zal brengen, ook als u in een later stadium mocht besluiten het hoger beroep niet door te zetten.”
4.2 Op 28 juli 2009 heeft klager aan verweerster meegedeeld alle opdrachten in te trekken, met uitzondering van de zaak waarin verweer moest worden gevoerd. Bij brief van 7 augustus 2009 heeft verweerster de analyse betreffende het belastingjaar 2001 aan klager gezonden.
4.3 Op 3 september 2009 heeft verweerster twee declaraties aan klager gezonden betreffende de periode juli-augustus 2009. De ene declaratie betrof het op nader aan te voeren gronden ingediende hoger beroep met betrekking tot de belastingjaren 1999, 2000 en 2001. De andere betrof het verweer dat gevoerd is in het door de inspecteur ingediende hoger beroep. De inspecteur heeft nadat het verweerschrift door verweerster in die zaak was ingediend, het hoger beroep ingetrokken.
4.4 Omdat klager bezwaar maakte tegen de declaraties heeft verweerster deze ter begroting ingediend bij de Raad van Toezicht. De declaraties zijn begroot conform de in rekening gebrachte bedragen. Verweerster heeft klager daarna bericht bereid te zijn haar declaraties enigszins te matigen. Omdat klager niet op dat voorstel wilde ingaan, heeft verweerster bij de voorzieningenrechter met betrekking tot de begrote vorderingen een exequatur verzocht en, na uitgebreid verweer door klager, verkregen.
5 BEOORDELING
5.1 In hoger beroep stelt klager dat hij met verweerster de afspraak had dat zij zou stoppen met haar werkzaamheden zodra duidelijk was dat de kosten de baten zouden overschrijden en dat er slechts verder geprocedeerd zou worden indien de proceskosten bij de belastingdienst konden worden verhaald. Verweerster betwist die afspraak gemotiveerd.
5.2 Het hof overweegt als volgt. Uit de door verweerster aan klager gezonden opdrachtbevestiging blijkt de door klager gestelde afspraak geenszins. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat was afgesproken dat verweerster de haalbaarheid van het hoger beroep zou onderzoeken alvorens de gronden van het hoger beroep in te dienen. Gesteld noch gebleken is dat klager naar aanleiding van de opdrachtbevestiging van verweerster direct heeft gereageerd in die zin dat hij verweerster wees op de volgens hem gemaakte afspraak die anders was dan door verweerster verwoord in haar opdrachtbevestiging. Klager is dat standpunt eerst veel later gaan innemen nadat de declaraties door de Raad van Toezicht waren begroot. Gelet daarop neemt het hof, evenals de raad heeft gedaan, bij de beoordeling van de klacht de opdrachtbevestiging tot uitgangspunt. Het door klager gestelde komt het hof overigens niet aannemelijk voor. Indien de haalbaarheid van een hoger beroep dient te worden onderzocht, dan is bestudering van een dossier noodzakelijk. Al hetgeen klager daarover in hoger beroep heeft aangevoerd doet niet af aan het feit dat de advocaat een eigen verantwoordelijkheid heeft en de hem opdragen zaak zorgvuldig behoort te behandelen. Verweerster kan dan ook niet worden verweten dat zij te uitgebreid op de materie is ingegaan omdat zij het dossier heeft bestudeerd en geanalyseerd.
5.3 De door klager gestelde afspraak dat er alleen verder geprocedeerd zou worden als de daaraan verbonden kosten op de belastingdienst verhaald zouden kunnen worden, zal een advocaat normaal gesproken niet maken zonder dat deze afspraak schriftelijk vast te leggen. Een kostenveroordeling dekt immers slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de werkelijk door de advocaat gemaakte kosten. Het hof acht de door klager gestelde afspraak op dit punt dan ook niet aannemelijk. Het onderzoek in hoger beroep met betrekking tot klachtonderdeel a heeft dan ook niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen als die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. De beslissing met betrekking tot klachtonderdeel a zal worden bekrachtigd.
5.4 Het hof verwerpt de stelling van klager dat verweerster hem heeft geïntimideerd en gechanteerd nadat de Raad van Toezicht de declaraties had begroot. Verweerster heeft coulance betoond door haar declaraties na de begroting nog enigszins te willen matigen. Toen klager daar niet op in wilde gaan, restte verweerster geen andere weg dan de gang naar de voorzieningenrechter teneinde na het verkrijgen van een exequatur tot executie te kunnen overgaan. Van intimidatie of chantage is geen sprake. Verweerster heeft werkzaamheden voor klager verricht tegen een vooraf afgesproken uurtarief. Zij heeft bepaald niet excessief gedeclareerd. Ook kan klager kan in alle redelijkheid niet menen dat verweerster in de zaak waarin zij een verweerschrift heeft ingediend slechts een bedrag van € X. in rekening mag brengen. Verweerster is gerechtigd het begrote bedrag op klager te verhalen.
5.5 Het voorgaande leidt tot navolgende beslissing.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 7 januari 2013 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage onder nummer R.3886/12.20.
De beslissing is verzonden op 20 september 2013.