Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:184

Zaaknummer

6730

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het ligt op de weg van de advocaat belangrijke afspraken, waaronder het uurtarief, schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Klacht dat geen uurtarief is afgesproken gegrond. Klacht over verrekening met derdengelden onder de bijzondere omstandigheden van dit geval ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 13 december 2013

in de zaak 6730

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

 

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 6 februari 2013, onder nummer 12/166H, aan partijen toegezonden op 6 februari 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel a ongegrond is verklaard, onderdelen b en c gegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA 4003.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 maart 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 oktober 2013, waar de gemachtigde van klager en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Hij voor zijn werkzaamheden een bedrag ad € 1.993,25 in rekening heeft gebracht, hetgeen klager belachelijk vindt;

b) Hij zijn honorarium ad € 1.993,25 heeft verrekend met de schadevergoeding die ten gunste van klager op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder was bijgeschreven, zonder dat klager daarmee had ingestemd;

c) Hij überhaupt geen afspraken met klager heeft gemaakt over het honorarium.

4 FEITEN

4.1 Het Hof gaat uit van de feiten, die door de raad als volgt zijn vastgesteld:

4.2 Verweerder heeft klager – die verdachte is geweest in een strafzaak doch uiteindelijk is vrijgesproken - in 2009/2010 bijgestaan in een procedure tot het verkrijgen van schadevergoeding krachtens de artikelen 89 en 591a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

4.3 Voorafgaande aan voormelde procedures heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarna verweerder bij brief van 26 juli 2009 aan klager het volgende heeft geschreven:

“Hereby I confirm the agreement we made about the request for damage payment we have to send to the High Court.

I shall prepare the request, which you have to sign in threefold. You have to return the requests, after signing, as soon as possible as the term is three months.

I will not work for you on basis of a ‘toevoeging’. You resign for a request for a ‘toevoeging’- I explained you the meaning – as it is not expected it will be granted and the damage payment we expect to be high.

I will ask the High Court for a contribution in the costs but you have to take in account that still then you have to pay a part of the costs yourself.

You agreed that I will deduct my invoice from the expected damage payment (...)”

  4.4 Bij (twee afzonderlijke) beschikkingen van 10 juni 2010 heeft het Gerechtshof te Amsterdam aan klager een vergoeding ex  artikel 89 Sv toegekend van € 14.050,-, respectievelijk een vergoeding ex artikel 591a Sv van € 740,-.

  4.5 Bij brief van 13 juli 2010 heeft verweerder aan klager – per adres van de heer M., die toen ook reeds als gemachtigde van klager optrad – een kopie van de beschikking ex artikel 89 Sv gezonden. Verweerder heeft in voormelde brief het volgende geschreven:

    “Hierbij zend ik U ter kennisneming een afschrift van de beschikking d.d. 10 juni 2010 van het gerechtshof te Amsterdam in bovengenoemde zaak.

   Op de in de beschikking genoemde gronden is aan U een schadevergoeding toegekend van € 14.050,00. Wilt U opgave doen van een op Uw naam gesteld bankrekeningnummer. Na ontvangst zal ik de gelden aan U overmaken.”

  4.6 Bij brief van 19 juli 2010 heeft verweerder aan klager – ditmaal per adres van klager zelf – een factuur verzonden ad € 1.993,25. Klager stelt deze factuur niet te hebben ontvangen.

  4.7 Eveneens op 19 juli 2010 heeft verweerder aan klager – per adres van de heer M. – een kopie van de beschikking ex artikel 591a Sv gezonden. Verweerder heeft in voormelde brief het volgende geschreven:

   “Hierbij zend ik U ter kennisneming een afschrift van de beschikking inzake de kosten van de procedure van het gerechtshof. Tevens treft U hierbij mijn factuur aan.

   De door het hof vastgestelde vergoeding van kosten rechtsbijstand is, zoals aangegeven, een forfaitair standaardbedrag en niet kostendekkend.

   Per saldo zal ik van de nog te ontvangen bedragen, totaal € 14.500 [bedoeld wordt (€ 14.050,00 + € 740,00 =) € 14.790,00 RVD], zoals overeengekomen het factuurbedrag van € 1.993,25 in mindering brengen, zodat per saldo aan u toekomt € 12.796,75. Na ontvangst van de gelden van het gerechtshof zal ik laatstgenoemd bedrag aan U overmaken. (…)”

  4.8 Nadien heeft verweerder voormeld bedrag ad € 12.796,75 overgemaakt aan klager.

  4.9 Bij brief van 23 september 2010 – geadresseerd aan de heer M. – heeft verweerder aan klager een rekeningoverzicht verstrekt, waaruit volgt dat het overgemaakte bedrag ad € 12.796,75 neerkomt op de aan klager toegekende vergoedingen minus de declaratie van 19 juli 2010.

  4.10 Bij brief van 11 oktober 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 In hoger beroep zijn alleen de klachtonderdelen b) en c) aan de orde.

5.2 Grief I van verweerder is gericht tegen de klachtomschrijving door de raad. Deze grief faalt, nu de door de raad onderscheiden klachtonderdelen alle drie in de inleidende klachtbrief d.d. 11 oktober 2010 zijn opgenomen.

5.3 In grief II voert verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel c) aan dat hij met klager wel afspraken heeft gemaakt over de rechtsbijstand op betalende basis en dat door een omissie enkel het uurtarief niet in de bevestigingsbrief is vermeld. Nu verweerder erkent het uurtarief niet schriftelijk aan klager te hebben bevestigd en klager betwist dat er een afspraak over het uurtarief is gemaakt, kan grief II niet slagen. Het ligt immers op de weg van de advocaat om belangrijke afspraken, waaronder het uurtarief, schriftelijk aan de cliënt te bevestigen en het nalaten daarvan dient verweerder te worden toegerekend.

5.4 Grief III, gericht tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel b), slaagt. Vast staat dat verweerder bij aanvang van de zaak met klager een afspraak heeft gemaakt tot verrekening van de declaratie van verweerder met de te verwachten schadevergoeding voor klager en dat verweerder die afspraak op 26 juli 2009 aan klager schriftelijk heeft bevestigd. Het hof is van oordeel dat onder de bijzondere omstandigheden van dit geval verweerder er geen verwijt van gemaakt kan worden dat hij over is gegaan tot verrekening van zijn declaratie op grond van de bij aanvang van de zaak gemaakte afspraak, ook al waren bij het maken van die afspraak de exacte hoogte van de declaratie en de te ontvangen schadevergoeding nog niet bekend. Daarbij heeft het hof in acht genomen de omstandigheid dat de declaratie gespecificeerd is en door de raad niet als bovenmatig is beoordeeld, dat klager niet in Nederland woonachtig is, dat hij niet of zeer moeilijk op het van hem bekende adres in Duitsland bereikbaar bleek te zijn, veelvuldig in op niet nader gespecificeerde plaatsten in Afrika verblijft en dat contact met klager vrijwel uitsluitend te verkrijgen bleek via de gemachtigde van klager. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde van klager verklaard dat klager ook op dat moment in Afrika verbleef.

5.5 Gelet op de feitelijke situatie is het hof van oordeel dat dient te worden volstaan met gegrondverklaring van klachtonderdeel c) zonder oplegging van een maatregel. De beslissing van de raad dient te worden vernietigd voor zover klachtonderdeel b) gegrond is verklaard en aan verweerder een waarschuwing is opgelegd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen op 6 februari 2013 in de zaak 12-166H, voor zover daarin klachtonderdeel b) gegrond is verklaard en aan verweerder is opgelegd de maatregel van een enkele waarschuwing;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G.J. Niezink, W.F. van Zant, A.J. Louter en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.